129 4e afd. 26 oktober 1972 om eemheid van beleid. Er is verder het vraagstuk van de zgn. overloop, waarvan gedeputeerde staten in de nota schrijven dat deze primair een provineietaak is en welk vraagstuk niet bepalend is voor het vaststellen van de gewestgrenzen. Anderzijds erkennen gedeputeerde staten op pag. 45 dat het verlenen van medewerking aan het overloopbeleid van de pro- vincie één van de belangrijkste gewestelijke taken zal zijn. Een in dit op- zicht gezamenlijk optrekken van de Zuid-Kennemergemeenten en van de IJmondgemeenten in één gewest zou de onderlinge afstemming van het beleid aan de „vraagzijde" belangrijk kunnen bevorderen. Belangrijk achten wij het ook dat gedeputeerde staten in hun beschou- wingen over het alternatief dat op kaart 2 is omschreven, op pag. 46, 2e alinea zelf reeds wijzen op de gemeenschappelijkheid van problematiek tussen o.a. Zuid-Kennemerland en de IJmond ten aanzien van „het gecon- fronteerd worden met gemeenschappelijke of soortgelijke problemen". Essentieel daarbij zijn aldus gedeputeerde staten de binnen een gebied op te lossen vraagstukken. Gedeputeerde staten werken dit uit dooi' te wijzen op de tegenstellingen tussen het „volle" zuiden van hun provincie en dé beide relatief „lege" gebieden in het noorden. De gewesten in het zuiden zullen, aldus het provinciebestuur, zich geconfronteerd zien met de vraag hoe de kwaliteit van de aldaar bestaande gemeenschappen in aller- lei opzicht kan worden behouden. De gewesten in het noorden van de provincie zullen vooral voor de centrale vraag staan zowel de bevolking als het niveau van voorzieningen op te voeren. Gedeputeerde staten constateren, zonder daarvoor naar ons oordeel over- tuigende motivering, dat het in dat geval logischer is om Castricum en Uitgeest bij een gewest te voegen dat Alkmaar tot centrum zou hebben, dan bij een gewest, waarin Haarlem het voornaamste centrum zou zijn. Onzes inziens gaan gedeputeerde staten daarbij al te gemakkelijk voorbij aan de gemotiveerde conclusies van het rapport van de ISK-werkgroep verwevenheden waarin wordt geconstateerd dat de gemeente Uitgeest zo- wel op grond van de maatschappelijke als bestuurlijke verwevenheden meer tot de regio IJmond dan tot de regio Alkmaar moet worden gerekend. Bedoeld rapport constateert voorts, met name op grond van de bestuur- lijke relaties, dat ook Castricum tot de IJmond moet worden gerekend. Niet onvermeld mag blijven het besluit van de raad der gemeente Heemskerk van 13 januari 1972 waarbij deze raad besloot toe te treden tot het toen in voorbereiding zijnde gewest Kennemerland. Aan dit besluit gaan gedeputeerde staten eveneens stilzwijgend voorbij. Het zal U duidelijk zijn dat wij op bovenstaande gronden met kracht pleiten voor een structuurschets waarin de Zuid-Kennemergemeenten met de gemeenten Velsen, Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest en Castricum zullen samenwerken. Dat de zes gemeenten van het gewest Kennemerland niet hebben ge- wacht op de resultaten van de meningsvorming in de laatstgenoemde ge- meenten mag voor de bepaling van de uiteindelijke begrenzing van het gewest niet als normgevend worden uitgelegd. Zulks vond plaats na goed overleg met vertegenwoordigers van de IJmondgemeenten en van Castri- cum en Uitgeest. De oorzaak daarvan is gelegen in de overheersende behoefte van die zes gemeentebesturen om alvast binnen de kern van het gewest rond het cen- trum Haarlem een samenwerkingsverband te scheppen dat op korte ter- mijn voor de aldaar manifest zijnde verwevenheden een gewestelijke be- stuurlijke structuur zou bieden. Het nog gescheiden optrekken van die zes gemeenten en van de IJmondgemeenten moet dan ook veeleer gezien worden als een scheiding in een eerste en een tweede fase. Het zou be- paald onzorgvuldig en derhalve onjuist zijn om met name daarop een onderscheid in de mate van bestuurlijke verwevenheden te baseren en in een structuurschets voor de bestuurlijke indeling in Noord-Holland deze schei-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1972 | | pagina 41