1 februari 1973
25
naar analogie van wat we doen met de jeugdsubsidie aan sportverenigin-
gen, gymnastiekverenigingen, muziekaktiviteiten, padvinders, enzovoort,
en vindt dat men de stichting in een te streng keurslijf dwingt. Het college
maakt het zichzelf ook moeilijk, want als één van de voorwaarden nu eens
niet of niet ten volle kan worden vervuld Dan moet het college zeggen
dat men volgend jaar geen subsidie krijgt. Daarmede geeft men die stich-
ting een wankele basis, terwijl het juist de bedoeling is van een subsidie-
regeling om die basis te verstevigen. Hij vraagt of het college wil over-
wegen om hiervoor een wat mildere, wat gemakkelijker en wat overzich-
telijker vorm te vinden.
De heer Van Tongeren juicht dit voorstel toe. Hij merkt echter op dat
als de gegevens omtrent de kinderen worden gebruikt om te gaan onder-
zoeken welke ouders hun kinderen tereoht of ten onrechte op die school
gaan brengen, dan gelooft hij dat men de gegevens, die hier verzameld
worden, verkeerd gaat gebruiken. Dat de kinderen van 2 tot 4 jaar thuis
moeten zijn, kan spreker in zijn algemeenheid niet met mevrouw Gaaster-
land eens zijn. Er zijn veel kinderen die er op die leeftijd wel aan toe zijn
om in een groep opgenomen te worden; dat hangt uiteraard van veel om-
standigheden af. Met de heer Van den Briel is spreker van mening dat de
verschillende eisen die gesteld worden misschien wel eens opnieuw in over-
leg kunnen worden gebracht met het stichtingsbestuur.
De heer Van Enimerik deelt mede dat zijn fractie het volledig met
het voorstel van het college eens is. Spreker kent deze soort van vrije
jeugdvorming ook uit een andere functie en kan er beslist wel achter
staan. Wat de opmerking van de heer Brandsma betreft, dat het te ver
gaat om adressen enzovoort te vragen, meent spreker, juist omdat het hier
een nogal vrije aangelegenheid is, die hij ziet in het perspectief van wat
daarna aan onderwijs en vorming volgt, waar stringente regels en vor-
men voor bestaan, dat met alle respect en bereidwilligheid om de vrijheid
hier ruim baan te geven, een zekere controlemogelijkheid van de subsidie-
verstrekker toch wel gewenst is. In verband daarmede wil spreker ook
een kanttekening maken bij punt 2 onder c, waarin staat, dat om voor sub-
sidie in aanmerking te komen tenminste 15 kinderen van de inrichting
gebruik moeten maken. Dat klinkt natuurlijk op deze manier nog tamelijk
vrijblijvend, want wanneer en over welke perioden moeten die 15 kin-
deren er zijn Spreker vraagt of hier niet met een bepaalde peildatum of
bepaalde peildata gerekend moet worden
Wethouder Verkouw brengt naar voren dat de laatste jaren in snel
tempo de erkenning is doorgebroken dat het voor de ontwikkeling van de
jonge kinderen bijna altijd wenselijk is, dat ze een deel van de week met
andere kinderen en onder andere leiding leren spelen en spelend leren. In
het begin heeft het economische motief misschien een belangrijke rol ge-
speeld: de huismoeders zouden kunnen gaan werken. Dit economisch mo-
tief heeft vermoedelijk destijds het kabinet De Jong, gewapend met het
advies van de Raad voor de Arbeidsmarkt van de S.E.R., gestimuleerd tot
het ontwerpen van een wettelijke regeling voor crêches. Spreker gelooft
dat die er nog niet is. Maar nieuwe onderzoekingen hebben aangetoond
dat omgang met derden positieve resultaten opleverde. Fantasie en creati-
viteit, ook van de peuter, moeten een goede kans krijgen en er is daarom
een snel groeiende behoefte aan peuterspeelzalen en kleuterscholen als
integraal onderdeel van het opvoedingsstelsel. Spreker gelooft dat het
goed is om dat eens te zeggen, want een ieder zal wel eens gehoord heb-
ben dat ouders zeiden dat ze met een bepaald kind geen enkele moeite had-
den, want dat het zich uren kan vermaken als het alleen maar in een
hoek zit te spelen; maar het kind moet juist opgevoed worden voor het
leven, voor de communicatie, voor de contacten met anderen, het leren