121 3e afd. 29 november 1973 7. In afwijking in zoverre van 'het bepaalde in het eerste lid wordt ten aanzien van gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke eigen- dommen tot woning dienen en deel uitmaken van op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, de waarde in het economische verkeer bepaald met inachtneming van een onder- stelde verplichting om die goederen gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan vo'lgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of ge- bruikelijk is. Artikel 5. 1. De heffingsgrondslag wordt eenmaal in de 3 jaren vastgesteld en wel voor het eerst naar de toestand op 1 januari 1974 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 3 jaren later valt. Behoudens het bepaalde in de vo'lgende leden van dit artikel geldt een aldus vastgestelde heffingsgrondslag voor een tijdvak van drie achter- eenvolgende belastingjaren, waarvan het eerste jaar steeds aanvangt één jaar na de hierboven bedoelde peildatum van vaststelling. 2. Indien met betrekking tot een onroerend goed de in artikel 1 bedoelde uitzondering of een in artikel 7 bedoelde vrijstelling voor enig ibelasting- jaar van een driejarig tijdvak als bedoeld in het eerste lid niet meer kan worden toegepast, wordt voor dat onroerende goed de heffingsgrond- slag alsnog vastgesteld. Die heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in het economische verkeer, welke aan dat on- roerende goed zou zijn toegekend op de direct aan dat belastingjaar voorafgaande peildatum, die ingevolge het bepaalde in het eerste lid in aanmerking zou zijn genomen voor de vaststelling van de heffings- grondslag, indien op dat tijdstip die uitzondering of die vrijstelling niet van toepassing was geweest. Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt voor het eerst toe- passing voor het belastingjaar, waarin die uitzondering of die vrij- stelling niet meer kan worden toegepast en geldt, behoudens het be- paalde in het derde lid, mede voor de eventueel daaraan volgende belastingjaren van het desbetreffende driejarige tijdvak. 3. Indien met betrekking tot een onroerend goed, waarvan de heffings- grondslag op de voet van het eerste of tweede lid is vastgesteld, op enig tijdstip voor de aanvang van een belastingjaar van het driejarige tijdvak of gedeelte daarvan waarvoor die heffingsgrondslag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in het econoimische verkeer, waarop die heffingsgrondslag is vastgesteld wijziging ondergaat als gevolg van hetzij bouw, daaronder begrepen verbouwing of afbraak, hetzij verandering van bestemming, dan wel als gevolg van soortge- lijke omstandigheden, wordt de heffingsgrondslag opnieuw vastgesteld. Die nieuwe heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in het economische verkeer, welke in aanmerking zou zijn ge- nornen, indien die wijzigingen beslag hadden gekregen op de peiidatum, die aan dat driejarige tijdvak voorafgaat. Alsdan treedt die opnieuw vastgestelde heffingsgrondslag in de plaats van die, welke op de voet van het eerste of tweede lid, laatstelijk is vastgesteld en vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op dat, waarin die wijziging van de waarde in het econo- mische verkeer is ingetreden. Belastingtarief. Artikél 6. 1. Voor elke volle f 3.000,van de heffingsgrondslag bedraagt de be- lasting bedoeld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1973 | | pagina 19