121 3e afd. 29 november 1973 1. in artikel 1, letter a. f 3, 2. in artitoel 1, letter b. f 4,50. 2. Indien de heffingsgrondslag' van een onroerend goed, dat als woning en als zodanig de belastingpliöhtige tot hoofdvenblijf dient, minder beloopt dan 3.000,wordt in afwij'king in zoverre van het bepaalde in het eerste lid, terzake van dat onroerende goed de in artikel 1, letter a bedoelde belasting niet geheven. 3. Belastingaanslagen van minder dan f 10,worden niet opgelegd. Vrijstellingen. Artikel 7. De belastingen worden niet geheven terzake van: a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten in de zin van de artikeien 13 en 14 van de Wet Premie Kerkenbouw (Stb. 1962, 538), met dien verstande, dat voorzover deze dienen als woning, wel de in artikel 1, letter a bedoelde belasting wordt geheven; b. ongebouwde eigendommen, welke deel uitmaken van de op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, met uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen; c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, iheidevelden, zandverstui- vingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersoonlijikheid bezit- tende instellingen, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het be- houd van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd; d. onroerende goederen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met dien verstande, dat voorzover deze geen eigendom zijn van de gemeente wel de in artikel 1, letter b bedoelde be'lasting wordt geheven; e. straatmeubilair, waaronder wordt verstaan alle zodanige gebouwde eigendommen niet zijnde gebouwen welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstal- laties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen; f. plantsoenen, parken en waterpartijen, bij de gemeente in eigendom of beheer; g. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden; h. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aquaducten, bruggen, tunnels en sluizen; i. waterverdedigings- en waterbe'heersingswerken, zoals bemalingsin- stallaties, waterkeringen en andere kust- en oeververdedigingswerken; j. rioleringswerken en rioolwaterzuiveringsinstallaties met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, bij de gemeente in eigendom en beheer. Wijze van belastingheffing. Artikel 8. De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1973 | | pagina 20