20 december 1973 342 daar niet mee moest bemoeien, want men wiide zijn autonomie niet ver- liezen; men wiide dlt graag zelf doen. Intussen zijn wij dus een heel eind verder gekomen. Nu wordt er gesteld dat als het rijk bijna 50% geeft, de gemeente 40% en de provincie doet ook nog wat, dat dan nu de kerken vragen of de overheid niet nog wat meer kan doen. Spreker meent dat die overheid het daar wat moeilijk mee heeft. Spreker refereert aan een gesprek, dat hij een half jaar geleden mocht hebtoen met enige leden van het bestuur van één van de jeugdorganisaties in de gemeente, die ook kwa- men pleiten voor een hoger subsidie, doch na een half uur uitspraken dat ze hun verzoek eigenlijk niet waar konden maken, ze wisten dat ze met te weinig gegevens kwamen. Ze wilden er toen nog eens intern over denken om dan nog eens terug te komen. Spreker meent dus dat de overheid dit werk in ruime mate sübsidieert en dat het min of meer een eer van de kerk is om daar zeif ook wat aan te doen. Zondagmiddag is spreker gaan kijken naar het plan van de heer Rijns- burger, waarna hij zich een gesprek heeft veroorloofd met de stede- bouwkundige; hij heeft er drie telefoontjes aan gewaagd om ir. Van Saltbommel in relatie te brengen met de heer Rijnsburger, omdat het plan spreker in hoge mate interesseerde. Gisteravond nog zouden zij con- tact met elkaar opnemen. Wat daar verder uit zal voortkomen weet spre- ker niet, maar het is dus niet zo dat dergeiijke zaken langs het college heen gaan en dat het daarvoor geen begrip zou hebben. De heer Van Tongeren pleit regelmatig voor het uitbrengen van een cultuurnota. Spreker merkt op dat het college een nota over het ge- meenschapshuis heeft toegezegd, waar vele vragen annex mee zijn. Dat wil niet zeggen dat het dan een totale cultuurnota wordt. Spreker weet ook niet of men daar wel naar moet verlangen. In dit verband merkt hij op dat een jaar geleden een nota van het rijk uitkwam over het kunstbeleid en de nota van de culturele raad van de provincie Noord-Holland. Spreker heeft die nota gelezen en vond deze bijzonder aardig, doch in het Haarlems Dagtolad stond vermeld: „In haar filosofieën over hoe onze cultuur aan samenleving er zou dienen uit te zien, wijkt deze nota niet af van de toe- nemende hoeveelheid soortgelijke geschriften welke door cultuurtoeharti- gers bij departement, provincies en gemeenten met de regelmaat van de klok worden gepubliceerd. In utopische volzinnen en toarstens vol waar- heden waar geen zinnig mens ooit het tegendeei van zal beweren, wordt een sfeer gebouwd waar de subsidie-reaiiteit van alle dag zich slechts op straffe van platvloersheid mee zou kunnen meten." Spreker is het met dat artikel nâet heiemaai eens, maar wil er wel mee zeggen dat men van zo'n cultuumota niet teveel moet verwachten. Als men al onze subsidies eens op een rij ging zetten en daar een cultuurnota omheen zou weven, dan zou men versteld staan wat de gemeente Heemstede, ook in verge- lijking met andere gemeenten, op dit gebied doet. Spreker^ herinnert er overigens nog aan dat de wethouder van Haarlem, die 25 jaar iang het cultuurbeleid in Haarlem heeft behartigd naar sprekers gevoelen niet op een verkeerde wijze nog nooit een cultuurnota heeft geproduceerd, maar altijd met deeinota's heeft gewerkt, zoals over het concertgebouw, de sohouwburg, enzovoort. Tien jaar geieden is in Heemstede een subsidie- nota verschenen hetgeen uiteraard wat anders is dan een cultuur- notawaarop nog steeds wordt voortgeborduurd en naar spreker meent tot nu toe met veel succes. Wet'houder Willemse brengt naar voren dat de heer Brandsma betreurt dat de raad eigenlijk zo weinig betrokken is bij het personeeisbeleid. In een vorige gelegenheid heeft de heer Brandsma ook al eens over deze ideeën gesproken en heeft toen enkele suggesties gedaan. Spreker kan zich dat van de heer Brandsma volledig indenken. Als oud-vakbondsman heeft hij natuurlijk altijd veel betrokkenheid gehad bij mensen en personeel. Spre- ker gelooft echter dat deze behoefte in Heemstede zich nog maar heel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1973 | | pagina 39