349
20 deeember 1973
voor meerjarenplannen geweest, doch in Ihet verleden werd het vreemd
gevonden om met een plan op lange termijn te komen.
Inzake „Ipenrode" heeft spreker indertijd al eens gepleit voor een re-
gionaal project, bijvoorbeeld voor grafici. Hij is benieuwd naar wat de
heer Van Wijk in deze nog in petto heeft. Spreker is van mening dat er
behalve een klein voetgangerspaadje tussen de Rivierenwijk en de Ge-
leerdenwijk, verder niets meer moet komen.
Inzake de opmerking van de heer Rücker over stimulerende cultuur,
merkt spreker op dat hij in eerste instantie heel duidelijk heeft gezegd dat
culturele vorming de stimulans moet zijn, de gist die de burger prikkelt
tot fantasie.
Over de verhouding tussen de raadsleden zegt spreker, dat het hem
niet gaat om de gewone zaken waar men nu gezellig over kan praten,
maar om de werkelijk belangrijke problemen, zoals het verkeersbeleid,
cultuur, enzovoort. Hij acht het noodzakelijk om informeel met elkaar te
praten tot beter begrip van elkaars motieven, denkwijze en doelstellingen.
Of dat nu geschiedt in een conferentieoord of dat men dit op een andere
prettige wijze, bijvoorbeeld in werkgroepen, organiseert, interesseert
spreker niet zozeer, als er maar iets gebeurt.
Spreker was verheugd over de opmerking van de heer De Ruiter over
het doorbreken van de prioriteit der auto en de aangepaste wijken. Spre-
ker heeft dit reeds zo vaak betoogd en heeft destijds tien stellingen inge-
diend. Er zijn zoveel goede suggesties en zoveel mogelijkheden, maar
spreker vraagt zich af wat het college nu wil. Hij vraagt het college
nu eens concreet te zeggen of het achter zulke maatregelen staat of niet;
er komt nooit een duidelijke mening. Dat is het wat een raadslid op een
gegeven moment kan frustreren. Ook zijn er in de reactie van het college
twee vragen niet aan de orde gekomen. Spreker heeft een duidelijke me-
ning gevraagd over het cultuurbeleid en wat het college vindt van de aan-
stelling van een stafmedewerker voor allerlei zaken.
De heer Van Ark heeft op een gegeven moment gesteld dat het moeilijk
is nieuwe taken aan te vatten in verband met de financiële middelen.
Spreker hoopt dat dan juist de culturele voorzieningen, de gemeenschaps-
voorzieningen, er niet onder vallen. Als de heer Van Wijk zich afvraagt
wat en waar spreker wil experimenteren, dan meent spreker dat het
college in elk geval iets met de plannen moet gaan doen en uitspreken
of het die plannen al dan niet wil hebben.
Spreker is verheugd dat het plan een serieus plan van de heer
Rijnsburger door de heer Verkouw is bekeken en dat hij de heer Rijns-
burger in contact heeft gebracht met de stedebouwkundige.
Inzake een cultuurnota merkt spreker tenslotte op dat het hem na-
tuurlijk niet gaat om een cultuurnota op zich, maar dat hij heeft willen
pleiten voor daden. Spreker hoopt dat hij die spoedig kan verwachten.
De voorzitter geeft naar aanleiding van de motie, die de heer Van den
Briel namens de fracties heeft ingediend, in overweging om deze zo te
doen luiden dat het precies past op de procedure die tot dusver is gevoigd.
Want op de huidige redactie van de motie zou men een brief terug kunnen
krijgen van de minister, dat hij volledig kennis draagt van het stand-
punt van de gemeenten, zoals dat via de rijksplanologische commissie bij
hem is gekomen. Spreker meent dat de gemeenten in Zuid-Kennemerland
eenvoudig achter iiggen bij het provinciaal bestuur. Het provinciaal be-
stuur is in de gelegenheid geweest om bij de minister zijn visie op de
behandeling van het streekplan naar voren te brengen. Maar uitgerekend
degenen, die in het Kennemerland de meer directe invloed van het ver-
keer ondergaan, zijn niet door de minister gehoord. Daarom stelt spreker
voor de motie na het woord „omgeving" te wijzigen in: ,,dat aleer de
minister passende maatregelen neemt, het noodzakelijk wordt geacht dat
deze de gemeenten, evenals met het provinciaal bestuur reeds het geval