säf™
gemeentebesturen en dat de Kennemerraad zich volgende week ook nog eens
oyer dit vraagstuk zal buigen. Hij hoopt dat daar ook het standpunt van
onze gemeente naar voren zai worden gebracht. Spreker weet dat daarna
nog eens een samenspraak zal plaatsvinden tussen de wethouders van plano-
logie in de Zuid-Kennemergemeenten ter voorbereiding van een gesprek met
de minister. Spreker deelt mede dat de meerderheid van zijn fraktie het
advies van het college in deze kan onderschrijven.
De heer Van der Hulst brengt naar voren dat de heer Van Tongeren heeft
opgemerkt dat door de C.D.A.-fraktie is gesproken over "zonder ons over
ons". Spreker meent dat dit inderdaad zo gesteld kan worden, want hij
vraagt zich af welke inspraak de belanghebbende Kennemergemeenten bij de
minister hebben gehad sinds het request van 1970.
Men kan moeiiijk stellen dat er. van een dialoog tussen de beianghebbende
gemeenten en de minister enige sprake is geweest.
Inzake de zuidelijke agglomeratieweg merkt hij op dat die een beiangrijk
aandeel kan ieveren in de verkeersomleiding in de gemeente. De heer Van
Tongeren heeft gesteld dat hij liever afgaat op de tellingen die door de^
provincie daaromtrent gedaan zijn dan op het gevoel dat de gemeente heeft
dat die weg de oplossing zal bieden, en als die tellingen uitwijzen dat
die weg een vrij geringe betekenis heeft dan moet men hem niet aanleggen.
Spreker heeft in de commissievergadering een kaartje gezien van de heer
Van Tongeren, waarop staat aangegeven welke verkeersstroom - recreatief
verkeer - geleverd wordf door de omgeving Amsterdam en welke verkeers-
stroom uit het oosten komt; met verbazing kon worden gekonstateerd dat
de verkeersstroom uit het oosten groter was dan het aandeel uit Amster-
dam en omgeving. Ais men dan p'raat over verkeersdosering ver buiten de
gemeente, dan meent spreker dat men de zuidelijke agglomeratieweg brood-
nodig heeft, want als men het verkeer wil doseren dan moet men het wel
naar een bepaaide plaats kunnen doseren.
Inzake de zuidelijke stadsrandweg merkt spreker op dat als provinciale
staten van Noord-Holland 17 jaar geieden een besluit namen om in het
streekplan als zuidelijke stadsrandweg een traverse door Haarlem te^
projekteren, en men krijgt nu in de brief van de minister de opmerking:
"de behoefte aan een betere oost-west-verbinding in het zuideiijke deel
van de Haariemse agglomeratie kan moeilijk worden ontkend", dan is dat
een open deur intrappen, want men wist 20 jaar geleden al dat die be-
hoefte er was.
Spreker vindt geen aanieiding om te juichen, want de minister wil de
zin aan de zuidelijke stadsrandweg ontnemen door hem niet in westelijke
richting voort te zetten.
Tenslotte merkt hij op dat mevrouw Diel heeft gesteld dat de secundaire
weg 19 geen funktie heeft voor het recreatieverkeer. Spreker meent dat
die weg daar ook niet voor bedoeld was.
De voorzitter is van mening dat het kontakt minister-gemeentebestu-
ren bepaald geen voorbeeld is voor een ideaal samenspelDe minister
had bijvoorbeeld - ook omdat het request niet in zijn tijd van bewind-
voering werd ingediend - mede in het licht van een aantal nieuwe
milieu-appreciaties, de streekplanmakers nog eens nader kunnen spreken
over hun visie en voornemens ten aanzien van wat toen in de staten is
besloten. Voorshands hebben gedeputeerde staten zich uiteraard moeten
plaatsen op een uitspraakbasis van de staten zelf. Het standpunt van
het college is dat het meent dat de brief van de minister inhoudelijk
niet veel oplevert aan werkelijk reële oplossingen, waardoor een even-
B
7 mei 1974
11