7 mei 1974
7
biivoorbeeld rekent - het is misschien utopistisch, maar het werd^al
door onze verkeersdeskundige genoemd - de mogelijkheid om het ver<eer
in de bebouwde kom gedeelteiijk onder de grond te laten Qaan-
Verder zou het coliege er bij de mimster op aan kunnen dnngen, en
dat zijn maatregelen die op korte termijn genomen zouden kunnen worden,
om zoveel mogelijk de symptomen van de hinder die we van het verkeer
ondervinden op het gebied van lawaai en luchtverontreiniging, trachten
S do,r Jééel ,»n wetge,ing. Op d,t g.biod nog zo.r ,.el
te doen en daardoor zal naar haar oordeel veel narigheid van het ver
keer weggenomen kunnen worden. Ook snelheidscontrole hoort hierbij.
De gemeenten moeten in staat zijn om nieraan voldoende "^v°enng te
kunnen geven, door vergroting van het poiUTeapparaat lspreekste
pleit voor het aanleggen van fietspaden. In het doseren vanhe. ver
keer ziet zij mogelijkheden, cok al omdat ze op korter termijn genomen
kunnen worden dan dit wegencomplex.
Inzake de zuidelijke agglomeratieweg merkt zij nog op dat met het
creëren van deze weg wel eens een nieuwe recreatie-verbinding tot stand
gebracht zou kunnen worden via Johan Wagenaarlaar. - Dreef - olip, met
tenslotte de aansluiting van de Glip op de zuidelijke agglomeratieweg,
zeker zal dat zo zijn als de andere slag imsschien te zijner tijd
stand gebracht zou kunnen worden.
De heer Van Emmerik vraagt zich af wat de minister wil
gezegd wat ïïïj niet wil. Hij wil niet de weg beroorden Aerdenhout. Hij
wil ook niet de zuidelijke agglomeratieweg, zoals indikatief aangege
ven en verder voortgezet als de Weg-de Ramtz Het enige wat hnj wil îs
de Zandvoortselaan iets bijwerken en dan de Bioemendaase ^eeweg e
betere aansluiting geven op het Haarl emse gebi ed Het is dudel Jk ^at
het hier om twee traversen gaat: de Zandvoortselaan P^ktisch în zijn
qeheel verbonden met de zuidelijke stadsrandwegen de Bloemendaalse
Zeeweg aansluitend in Haarlem, eveneens voor een groot oeel door
bieden gaand. Men zou zich kunnen afvragen waaraan men deze opvatt jngen,
zoals die in de brief van de minister zijn neergelegd, moet toetsen.
Spreker meent dat men dat in een geheel moet znen van ruimteli^jk ge
ordend en te ordenen gebied waarin we hier ,even. Dat gebied zou
kunnen kenschetsen als een aantrekkelijk woon- en werkgebied, een be
langrijk recreatiegebied en ook een belar.gnjk wateropslag- en wayer-
wingebied. Als menhet daaraan toetst, dan gaat het ous oyepad
karakteristiekenbepaalde trekken, van dit gebTed. Hij neemt aan dat
allen dit kunnen onderschrijven. Dat leidt vanzelf tot een aantal f -
toren die men tegen elkaar moet gaan afwegen. Spreker noemt he. natuur
belang van onze prachtige natuurgebieden, het woon- en
het recreatiebelang voor de mensen hier uit de srreek zelf, maar ook
voor veel mensen van buiten. Over.het algemeen kan mer. ook zeggen dot
wij in de ontwikkeling zitten naar een eindfase, uit het oogpunt yan
ruimteliike ordening gezien, hetgeen ook duidelijk în het streekp.ai
1970 is gesteld. De uitbreidingsmogelijkheden in de Zuid-Kennemerge-
meenten zijn in alle opzichten aan het eind. We zitten dus in eentoe-
stand die tendeert naar een eindfase, naar eenJ)'iet^eel
Sprekers grote bezwaar tegen wat de mimster wil, is dat hu met mee
helpt door zijn opvattingen aan het totstandkomen van die emdfase, van
die toestand van evenwicht. b5M.,tp.
Eerder zou men wat hij wil als een verstorenoe faktor moeten !«ra<te
riseren. In de commissievergadermg is dit gekaraktemseerd als een