2e afd. 30 mei 1974 WIJZIGING BEZOLDIGINGSREGELING WETHOUDERS 1963 Heemstede, 7 mei 1974. Aan de Raad, Enkele jaren geleden is door de gezamenlijke colleges van gedeputeerde staten een interprovinciale adviescommissie ingesteld, welke tot taak kreeg de positie en de wedden van de wethouders aan een nadere studie te onderwerpen. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een rapport van 1 april 1971, welk rapport ter gunstige overweging is aangeboden aan de Minister van Binnenlandse Zaken. De regering heeft thans haar standpunt bepaald ten aanzien van de in het rapport gedane voorstellen tot verhoging van de bezoldiging der wethouderswelk standpunt in een brief van de Minister van Binnen- landse Zaken aan de colleges van gedeputeerde staten der provincnen is medegedeeld. Gelet op de steeds hogere eisen, welke in de laatste jaren aan de functie van wethouder worden gesteid acht de regering het, ondanks de omstandigheden van het ogenblik, aanvaardbaardat een begin wordt gemaakt met een verbetering van de materiële positie van de wethou- ders. Bovendien wordt het voor een goede vervuiling van het plaatse- lijk bestuur van groot belang geacht, dat financiële overwegingen zo weinig mogeiijk belemmeringen opwerpen voor het vinden van kandida- ten met de bereidheid en geschiktheid voor het vervullen van dit ambt in de verschillende gemeenten. De bezoldiging van wethouders in de groep van gemeenten tussen de 24.000 en 30.000 inwoners bedraagt thans 35% van de burgemeesters wedde. Het ligt in de bedoeling dit niveau op te trekken tot 50% van de burgemeesterswedde, zij het dat invoering gefaseerd zal dienen te geschieden over een periode van vier jaar, aanvangende op 1 januari 1973 en eindigende op 1 januari 1976. Bij een circulaire van 16 april 1974 aan de colleges van burgemees- ter en wethouders der gemeenten in Noord-Holland hebben gedeputeerde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1974 | | pagina 33