19 december 1974
43
hoe ontzaglijk weinig er in werkelijkheid van gehonoreerd wordt, het
onvermijdelijk is dat men gaat zoeken naar een link tussen deze beide
verschi inselen.
De bedoeling van spreker was het verschijnsel te signaleren_en in de
aandacht van het college aan te bevelen, opdat mogelijkerwiqs die
link gelegd kan worden tussen deze twee schrijnende verschijnseien in
onze samenleving. Op welke wijze het college daarover ook zal gaan
nadenken, zijn fractie zal op dat punt weliswaar niet tevreden ge
steld worden - hij gelooft dat dit bij een dergelijk onde™enP n'et
of nauwelijks mogelijk is - maar in ieder geval het gevoel .hebben
dat het ook bij het college terechtgekomen is en dat ook bij het
college dat schrijnende gevoel leeft van deze tegenstelling die hi0
zo graag op de één of andere wijze uit de wereld zou wnllen ne.pen.
De heer Jager merkt op dat hij niet heeft willen beweren dat een
programcol1ege nu juist nodig zou zijn om de rechten van minderheden
te waarborgen. Wat hij heeft willen zeggen is dat zijn fractie în
principe niet afwijzend staat - eerder het tegendeel tegen de
vorming van programcollegesHij kan zich situaties în gemeerijen o
in andere bestuursorganen voorstellen waarin het zeer wenselijK is
om tot een programcollege te komen. Hij heeft willen aangeven dot
voor zijn fractie in de Heemsteedse situatie de deelname aan at-
spieqelingscolleges aanvaardbaar zou zijn onder twee voorwaaruen,
namelijk, dat die ruimte - de voorzitter heeft geantwoord dat die
er is - ook in zo'n afspiegelingscol1ege voor minderheidsstand-
punten er was, en dat bij een dergelijk afspiegelingscollege er dan
wei sprake moet zijn van de presentatie door dat college van een
beleidsprogramma voor de zittingsperioae, waarover dan în de raaö
qediscussieerd wordt, waardoor iedere fractie în deze raad vanuit
haar politieke opvatting de gelegenheid krijgt om kenbaar te maken
waarvoor zij verantwoordelijkheid wenst te dragen. Dat wil natuur-
lijk zeggen dat de beleidsnota dan het beleidsstuk is geworden op
basis van de keuzen die de meerderheid van deze raad heeft gedaan.
Dat heeft spreker bedoeld; daarmee wordt voorkomen dat politie<e
meninqsverschillen of tegenstel1ingen worden versluierd.
Ten aanzien van de vierde bestuurslaag deelt hij het standpunt van
de voorzitter ten aanzien van de naar zijn mening inderdaad wat
doqmatische angst voor de vierde bestuurslaag. Of dat echter dvrect
dient te leiden tot de hoeveelheid gewesten die nu in de concepo-
struktuurschets staan vermeld waagt hij nog te betwijfelen.
Spreker gelooft dat het aantal 40-44 toch wat teveel îs. Hij vraagt
zich ook af of het wel zinvol is om in deze raad, gezien al het^
werk dat wacht, te gaan spreken over deze concept-struktuurscne>.s
A1s daar behoefte aan bestaat dan kan men dat wellicht în eerste
instantie beter aan het gewest overlaten. Pas op het moment dat er
well ichtooit nog eens een voorontwerp van een gewestwet komt, bestoat
er aanleiding om ons werkelijk diepgaand te beraden over de gewest-
vorming in Nederland, en meer in het bijzonder in onze omgeving
Ook spreker heeft behoefte aan een herziening van de oude subsidTe-
nota. Hij heeft begrip voor de reactie van het college dat dit in
1975 niet mogelijk zal zijn, gezien de personeelssituatie, maar
hij vindt het niet afdoende. Men moet zich ervan bewust zijn dat
als men bezig is met de opstelling van een dergelijke belendsnota,