4e afd.
28 november 1975
133
2. Op en boven deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd met de
bestemming verband houdende bouwwerken, die geen gebouwen zijn.
Artikel 10. Groenvoorzieninp;en.
1. De gronden met de bestemming groenvoorzieningen zijn bestemd voor
plantsoenen, bermbeplantingen en andere groenvoorzieningen en in samen-
hang daarmede voor wandelpaden en kinderspeelplaatsen.
2. Op en boven deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd_met de
bestemming verband houdende bouwwerken, die geen gebouwen zijn.
Artikel 11. Tuin.
1. De gronden met de bestemming tuin zijn bestemd voor tuinen.
2. Op en boven deze gronden mogen uitsluitend erfafscheidingen van ten
hoogste 0,75 m worden gebouwd.
Artikel 12. Water.
1. De gronden met de bestemming water zijn bestemd voor waterlopen ten
behoeve van de waterhuishouding en het verkeer te water.
2. Op en boven deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd_met de
bestemminq verband houdende bouwwerken, die geen gebouwen zijn.
Artikel 13. Gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken.
1. Het is verboden, de onbebouwde gronden of de bouwwerken binnen het
plangebied te gebruiken op een andere wijze of voor een ander dcel dan
blijkens de bestemmingen en voorschriften kennelijk toelaatbaar is of
is aan te merken als een normaal bestanddeel van dat kennelijk toelaat-
bare gebruik.
Dit verbod geidt niet indien en voorzover het in strijd is met een wet,
een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening.
2. Ten aanzien van onbebouwde gronden wordt onder verboden gebruik in
ieder geval verstaan:
a. de opslag van bagger en grondspecie;
b. de opslag van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werk
tuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmateria
len, afval, puin, zand, qrind en brandstoffen
cde opslaq van al dan niet voor gebruik geschikte vervoermiddelen of
onderdelen daarvan;
d. de pla'atsing van toer- en sta-caravanstenthuisjes en soortgelijke
verblijfsmiddelen,
tenzij het vormen van opsiag betreft die noodzakelijk zijn ter realise-
ring van het ingevolge de bestemmingen toegelaten'gebruik of die zijn
aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik
ofwel indien het de plaatsing van ëén caravan betreft op de bij een
woning behorende grond mits, niet in de voortuin.
3. Indien strikte toepassing van het verbod, vervat in lid 1, leidt
tot niet door dringende redenen te rechtvaardigen beperkingen vanhet
meest doelmatige gebruik, verlenen burgemeester en wethouders vrijstel-
ling van dat verbod. "11"