27 Via de commissies heeft spreker begrepen dat voor een dergelijk voor- stel geen meerderheid in deze raad zou zijn te vinden. Hij heeft ook be- grepen dat men wel bereid is via artikei 7, lid 3 - de mogelijkheid om adviseurs ad hoc aan te trekken van de welstandscommissie- ook aan de beeldende kunstenaar te denken. Spreker zou dan ook op dit punt genoe- gen willen nemen met de toezegging van het college, dat het aan de wel- standscommissie het verzoek zal overbrengen regeîmatig bij daarvoor in aanmerking komende Drojecten gebruik te maken van artikel 7, lid 3, om ook een beeldende kunstenaar bij de advisering te betrekken. Inzake de in artikel 5 gegeven omschrijving van de eisen van benoembaar- heid kan spreker zich aansluiten bij de woorden van de heer Rücker. Spreker is van oordeel dat het college in zijn voorstel noq niet ver ge- noeg gaat, en dat er nu toch nog een aantal nensen uit de boot vallen die volgens het wetsontwerp de titel van architect mogen voeren. Met name is daarin de overgangsreqeling getroffen van mensen die 40 jaar of ouder zijn en die gedurende zoveel tijd werkzaam zijn als architect, dat zij de titel "architect" mogen voeren. Die mensen vallen er in deze verordening uit, hetgeen spreker eiqenlijk onjuist vindt. Zijn fractie kan er echter mee akkoord gaan, als zij de toezegqing krijqt dat op het moment dat het wetsontwerp zal zijn aanvaard, artikel 5 in deze zin wordt gewijzigd dat daarin naar die wet verwezen wordt inzake de be- schermde titel "architect" en dat die mensen benoembaar zijn. In de commissie is ook gesproken over artikel 5, 1id 1, inzake de kwes- tie van de zelfstandigheid van de architect. Sprekers fractie houdt er aan vast dat zij het noodzakelijk vindt dat het woord "zelfstandig" ver- valt. Zij vindt het volstrekt onjuist om zonder meer in deze verordening iedere architect die niet zelfstandig werkzaam is, uit te sluiten van benoembaarheid in deze commissie. De raad heeft zelf bij de benoeming in handen wie hij benoemt en als men bevreesd is dat op een gegeven moment een bepaalde loonafhankelijkheid van een architect in strijd zou kunnen komen met zijn onafhankelijkheid voor benoembaarheid in deze conmissie, dan behoeft men deze man ook niet te benoemen. Maar er zijn ook wel dege- lijk posities denkbaar waarbij daarvoor qeen vrees behoeft te bestaan. Wat betreft de kwestie van het tot adviserenri lid van deze cormissie ver- klaren van de burger - artikel 8, lid 4 - zegt spreker dat de stap die het college in de door zijn fractie gewenste richting heeft gedaan naar aanleiding van de commissiediskussie, namelijk dat in ieder qeval een afwijkende visie van dit adviserend lid in het advies van de comnissie als zodanig naar buiten zal moeten komen, hem niet ver genoeg gaat. Hij is van oordeel dat de burger volledig lid van deze commissie zal moeten zijn. Er zijn verschillende soorten deskundiqheid waarover iemand, die met een bebouv/de omqeving te maken krijgt, kan beschikken. Dat is ener- zijds de technische en deels ook artistieke deskundigheid van de archi- tect, maar aan de ändere kant de niet mindere deskundigheid van de bewo- ner van de bebouwde omgeving, de man die als qewoon burqer van die be- bouwde omgeving het meest direct gebruik moet naken. Hij vindt het dus onjuist deze burger terug te dringen in de rol van adviserend lid. Ook de heer Van der Wal heeft grote waardering voor het stuk dat thar.s ter tafel ligt en in het bijzonder voor het feit dat de opmerkingen die in de commissieverqaderingen zijn gemaakt voor een groot deel zijn over- genomen. Ten aanzien van de zelfstandigheid van de architect, qenoemd in artikel 5, lid 1, zegt spreker begrip te hebben voor de motivering van het college dat het het ongewenst acht dat bijvoorbeeld benoembaar zijn architecten in dienst van gemeenten of bouwondernemingen. 26 februari 1976

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1976 | | pagina 5