13 april 1976
123
heid wilde geven daar eventueel iets over te zeggen, hetgeen bleek
te functioneren. Spreker gelooft dat dit iets is wat zou kunnen groei-
en; het vraagt ook een bepaalde ludieke aanpak, wat eventueel een po-
ging zou kunnen zijn van de zijde van de overheid om die openbaarheid
zoveel mogelijk te ontwikkelen. Wellicht is dat een wat hypothetische
benadering, maar het gaat primair om het uitgangspunt en daarvan heeft
hij gesteld dat de openbaarheid zijn fractie ernst is. Zij heeft een
serieus onderzoek naar de mogelijkheden daarvan gevraagd. Wat betreft
de vraag: wie bepaalt wanneer, zegt spreker dat in de eerste plaats de
raad zich zal moeten uitspreken hoe diteventueel gestalte zal moeten
krijgen, of we dus inderdaad met een experiment moeten beginnen of dat
we uit een aantal commissies kiezen. Welke onderwerpen wel en welke
niet in de openbaarheid kunnen worden behandeld vraaqt een zorgvuldige
afweging, mogelijk eerst binnen het college met daarna een voorstel
aan de raad.
De heer Jager gelooft dat "waar mogelijk" zodanig geînterpreteerd
moet worden dat, zoals de heer Baar nu ook stelt, er een stap verder
gegaan moet worden dan we op dit moment doen.
Op welke wijze dan precies die stap verder gedaan moet worden, daar-
van gelooft spreker dat er van een aantal commissies gesteld zal moe-
ten gaan worden dat daarmee in het vervolg als regel openbaar verga-
derd zal worden, want als men dat niet doet, als men incidenteel be-
paalde commissies in het openbaar gaat laten vergaderen, dan gaan de
bezwaren, die de voorzitter heeft aangevoerd, sterk wegen.
Vervolgens komt de vraag wanneer beslist wordt of een bepaalde commis-
sievergadering van die reeks, die dan in principe openbaar zou moeten
zijn, al of niet besloten is. Hij gelooft dat daarvoor de bekende for-
mulering, die in alle reglementen van orde en commissieverordeningen
staat opgenomen, gehanteerd zou moeten worden, dat de afspraak gemaakt
wordt dat de commissie in openbaarheid vergadert, tenzij het algemeen
belang of de persoonlijke belangen zich daarteqen verzetten, en dat
het oordeel daarover toekomt aan de voorzitter van de desbetreffende
commissie. Aan de andere kant roeot hij de commissie besloten bijeen
als hij vindt dat het onderwerp dat aan de orde is daarvoor in aanmer-
king komt. Het is dan uiteindelijk de commissie zelf die samen met de
voorzitter uitmaakt of dat terecht is geweest.
Spreker gelooft dat daarmee - de voorzitter treedt dan mede op namens
het college - voldoende waarborgen zijn geschapen. Aan de ene kant is
het dan mogelijk in beslotenheid bepaalde onderwerpen te behandelen,
en aan de andere kant ondervangt men de bezwaren die de voorzitter
signaleerde, dat als men zomaar van allerlei in beslotenheid qaatdoen,
men dan de indruk wekt dat men een enigszins vreemd beleid voert op
dat punt.
De heer Van der Wal vindt de motiverinq van het C.D.A. voor deze
nieuwe subdoelstelling veel te vrijblijvend en meent dat het C.D.A.
duidelijk moet uitspreken dat zij in principe de raadscommissies in
het openbaar wil laten vergaderen, en als zij op grond van de motive-
ring die ze geeft een stap verder wil qaan met de ooenheid, ze veel
beter de eerste subdoelstelling daarvoor kan hanteren met een aanvul-
ling in deze trant, dat daarbij meer openheid van de raadscommissies
ware te onderzoeken.