124 13 april 1976 Wethouder Reeringh meent dat men het gevaar moet onderkennen, on- danks dat er öngitwTJfeld voordelen aan bepaalde vormen van openbaar- heid zijn verbonden, van een wat restriktieve opstelling van commis- sieleden, waarbij hij met name doelt op de angst die wellicht denk- baar is bij sommige leden van de commissie, dat men bijvoorbeeld zon- der de fractie geraadpleegd te hebben, een standpunt binnen het raam van de commissie moet gaan verwoorden of gaan innemen en dat men la- ter, nadat men met de andere fractieleden gebrainstormd heeft, tot de overtuiging moet komen dat men zich anders zal moeten opsteilen. Spreker acht dat een duidelijk gevaar, dat in de hand zou kunnen wer- ken dat men in het kader van de openbare behandeling van commissie- verqaderingen eigenlijk niet of niet voldoende voor de draad komt, en daardoor ook een minder waardevoile inbreng zou kunnen hebben ten behoeve van het beleid dan wanneer het anders zou zijn. In die zin zou openbaarheid in wezen indruisen tegen openheid. Spreker gelooft dat men in heel ander vaarwater komt als eventueel in de toekomst de commissies openbaar zouden vergaderen en dan ook diegenen dievan hun belangstelling blijk geven, in feite bij de diskussie betrokken zouden worden. De heer Baar heeft dat weliswaar enigszins in de marge geplaatst, maar hij heeft het niet helemaal uitgesloten. Spreker vindt dat men dan goed moet weten waar men over praat, want hiermee gaat men op een ander vraagstuk in dat thans niet aan de orde is. Daar zou spreker qrote bezwaren tegen hebben. De voorzitter zegt dat zich inderdaad bijzondere onstandigheden zouden kunnen voordoen waarbij een comiiissie gaat "hearen". Wat be- treft de vraag hoe de openbaarheid in de praktijk zal gaan zegt spreker.'dat de voorzitter van een commissie - uiteraard geschiedt dat met de wetenschap van het college daarover - het initiatief zal moeten nemen als hij het algemeen belang of andere belangen geschaad ziet met het onderwerp van de agenda. Ais de leden de voorzitter zou- den vragen hoe het mogelijk is dat hij met een dergelijke agenda in besloten vergadering wil gaan, en als die vergadering dan openbaar zou worden gemaakt, dan zou dat een schoolvoorbeeld van schijnverto- ning zijn. Hij is van oordeel dat als men de rol van de commissie op het stuk van al of niet openbaarheid wil vastleggen, zeker onze ver- ordening op de commissies nog eens nader zou moeten worden bekeken voor het voorkomen van konfliktstof in deze. Spreker meent dat de heer Baar er te veel van uit gaat dat de raad bij al of niet open- baarheid betrokken is. Door de benadering van de heren Baar en Jager betekent de regel van openbaarheid dat het incidenteel besloten zal zijn op grond van bepaalde onderwerpen. Spreker acht het duidelijk dat een deel van de raad verder wil rei- ken dan de meerderheid van het colleqe. Het college is nog niet be- reid het accent te verleggen, omdat het het qoede van het huidige commissoriale beraad niet overeind ziet blijven in het openbare be- raad, waar het natuurlijk de openbaarheid op zich in onze uiteinde- lijke besluitvorming een volstrekt heilig goed acht. De heer Baar heeft gesteld dat dit in een bepaalde gemeente met succes is toegepast. Hij heeft het aangevoerd om te benadrukken dat als men een besluit neemt tot openbaarheid van een commissievergade- ring, men dan ook doelbewust moet streven naar het gever. van inhoud aan die openbaarheid. De wijze waarop men dat gaat invullen is nu niet aan de orde; dat is een kwestie van werken in de praktijk en een stuk ervaring opdoen en misschien eens kijken hoe het bij een ander

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1976 | | pagina 24