135
14 april 1976
wet stond en dat men zich daar toch wel enigszins bij moet gaan aan-
sluiten. De mogelijkheid van het opnemen van niet-raadsieden in conimis-
sies is ook in de wet opgenomen, zodat daar thans ook bij kan worden
aangesloten.
Het heeft spreker verbaasd dat in de reactie van het coiiege staat:
"het lid zijn van een commissie is eerst voiiedig zinvoi, indien het
stemrecht heeft". Nu herinnert hij zich een diskussie in deze raad
over de welstandscommissie, waarin zijn fractie sterk heeft gepleit
voor het volledig stemrecht geven aan een burger-lid, niet architect,
van de welstandscommissie, waartegen groot verzet van de zijde van het
college rees. Hij vindt hierin een zekere inkonsekwentie.
De voorzitter merkt op dat de welstandscommissie een heel eigensoor-
tig karakter heeft: een uitgelezen speciaiistengezelschap, dat uit dien
hoofde in die commissie aanwezig is. De vergelijking met de welstands-
commissie moet dan ook naar sprekers oordeel voor rekening van de laat-
ste spreker blijven.
De fractie van de heer Schlatmann heeft geen enkele behoefte om niet
raadsleden in raadscommissies op te nemen. De parallel die met de sport
stichting is getrokken, acht zij niet relevant, evenmin vindt zij de
verwijzing naar de behandeling van de onroerend-goedbelasting op zijn
plaats. Ook de verwijzing naar het kommentaar van het college dat het
lidmaatschap van een commissie eerst zinvol is wanneer het lid stem-
recht heeft, acht zij niet het sterkstegedeelte. Het andere gedeelte
van het kommentaar spreekt spreker persoonlijk meer aan, namelijk het
aan niet'door de burgers gekozen personen dezelfde positie in de com-
missie toekennen als aan personen die wel door de burgers daarvoor zijn
aangewezen. Hij meent dat er andere wegen zijn om informatie te krijgen
of in de commissie langs andere wegen deze deskundigheid te verkrijgen.
De heer Baar merkt op dat de gemeentewet inderdaad die mogelijkheid
biedt, maar deze wet schrijft dat niet als plicht voor. De keuze is aan
de gemeenteraad zelf. Vooral vanwege de tweede argumentering die door
het college is gegeven en door de heer Schlatmann is benadrukt, hetgeen
er eigenlijk op neerkomt dat men terwille van de duidelijkheid in de
besluitvorming weet wie adviseert en wie besluit, wil zijn fractie deze
weg niet op.
De heer Jager zegt inzake zijn verwijzing naar de Sportstichting dat
daar we uit het verleden nog de positie van de stichting hebben, niet
van de commissie ex artikel 61, maar uit het verleden, omdat toen de ar-
tikel 61-procedure nog niet bestond, de taak van de gemeente is overge-
dragen aan de Heemsteedse Sportstichting, waar e'n raadsleden ën niet-
raadsleden het beheer over de Heemsteedse sportakkommodaties uitoefenen.
Hij meent dat dit een duidelijk voorbeeld is van de mogelijkheid dat
zelfs bij uitoefening van taak en beslissingsbevoegdheden niet-raadsie-
den worden betrokken. Thans gaat het over adviescommissies aan het col-
lege, dus het gaat om advisering, niet om besluitvorming. Natuurlijk be-
hoort besluitvorming in deze raad plaats te vinden en niet in de commis-
sies. Terecht heeft de heer Baar gesignaleerd dat de gemeentewet het
niet voorschrijft. In overgrote meerderheid hebben alle partijen in de
Tweede Kamer destijds die mogelijkheid principieel geopend. Het is dus
een politieke keuze van de raad om het al of niet te doen, en wie deze
politieke keuze hebben gemaakt is nu duidelijk geworden en dat was spre-
kers bedoeling.