14 april 1976
140
schap van mensen die leven en wonen in Heemstede en deze gelegenheid
benut een aantal belangrijke onderdelen onder de aandacht te brengen.
Het laatste door hem genoemde beleidsinstrument komt al meteen aan de
orde bij de doelstelling door het college gesteld onder 03.01. Hij
doelt daarbij uiteraard op punt c, waar gesproken wordt over de bezwa-
ren verbonden aan een tijdelijk niet sluitende begroting, indien reali-
satie van één of meer bepaalde projecten daartoe mocht leiden.
Van de belangrijke subdoeistelling 03.01.01. luidt vervolgens de
tekst: Het handhaven van een jaarlijks sluitende begroting, tenzij aan
éên of meer bepaalde projecten zo hoge prioriteit wordt gegeven, dat
dit opweegt tegen de nadelen van een tijdeiijk niet sluitende begroting.
Hierbij zet sprekers fractie vooralsnog enkele vraagtekens. în de eer-
ste plaats ten aanzien van het begrip project, waarover in het beleids-
planplan bij voortduring wordt gesproken. Van het begrip project kunnen
waarschijnîijk verschillende definities worden gegeven. Een hem bekende
definitie is: Een project is een specifiek gedefinieerde hoeveelheid
werk, gericht op het bereiken van een van te voren vastgesteld niet re-
petent doeldat bereikt dient te worden binnen een zekere tijdsperiode,
binnen een toegestaan budget en volgens van te voren vastgelegde werk-
specificaties. Volgens spreker is deze definitie van toepassing op bij-
voorbeeîd kapitaaîwerken, zoals het bouwen van een nieuw kantoorpand.
Uit het beleidsplan zou men kunnen konkluderen dat het begrip project
veel ruimer is. Hieronder zouden begrepen kunnen worden de jaarlijkse
subsidies, de algemene dekkingsmiddelen, leges en retributieheffingen,
enzovoort.
Naar aanleiding van deze interpretatie-mogeîijkheden van het begrip pro-
ject vraagt hij wat het colîege onder het begrip project verstaat.
In de tweede plaats merkt spreker op dat het college van een tijdelijk,
niet sluitende begroting spreekt. Hij vraagt of men hierbij moet denken
in de trant van termijnen van twee en meer jaar, en of van te voren te
zeggen is hoe lang men met niet sluitende begrotingen rekening moet
houden. Sprekers fractie voelt zich wat onzeker over dit tijdsaspect en
aarzelt min of meer met haar standpuntbepaling. In verband hiermee zou
hij ook graag de motiveringen willen vernemen die een rol hebben ge-
speeld bij de overwegingen die hebben gegolden bij het overnemen van het
voorstel van P.H. door het college.
Wethouder Van Drooge merkt op dat de heer De Jong' de motie van 3
september 1974 heeft aangehaald en gesteld dat dit "eenvoudige verzoek"
is uitgemond in een wat moeizame conceptie van deze hele materie. Reëel
heeft hij gevraagd of men nu naast dit meer algemene beleidsplan ook
kan komen tot een meerjarenbegroting. Die meerjarenbegroting heeft hij
dan ook nog voortschrijdend in de tijd gezien en niet alleen voor de ko-
mende vier of vijf jaar waarover het beleidsplan in eerste instantie is
geconcipieerdmaar ook verder. Spreker meent dat dit op zichzelf een
niet zo moeilijke zaak is, maar dat deze meerjarenbegroting gewoon in
de tweede fase van het algemeen beleidsplan aan de orde zal komen en
daar ook een onderdeel van zal uitmaken.
De heer De Jong vraagt of hij uit dit antwoord mag begrijpen dat de
methode van eenjarige begrotingen wordt aangevuld met een meerjarenbe-
groting, zodat de éénjarige begroting eigenlijk alleen maar een in de-
len gehakte meerjarenbegroting is.
Wethouder Van Drooge zegt dat normaal met de éénjarige begroting