163
14 april 1976
De fraktie van de heer Jacjer had bij haar inbreng een nieuwe doel-
stelling naar voren gebracht: "Het aktief meewerken aan het in gewes-
teiijk verband bepalen van standpunten over provinciale- en rijks be-
leidsmaatregelen die aanrakingspunten hebben met Zuid-Kennemerland"
Het is naar zij meent wel degelijk een qemeentelijke doelstelling te
zorgen voor een zo krachtig mogelijke inbreng bij de beleidsvorming
op provinciaal- en rijksniveau van de belangen vanuit deze gemeente.
Die inbreng kan naar haar oordeel in vele gemeenten het beste en het
krachtigste plaatsvinden als men het doet in samenwerking met anderen.
Vandaar dat zij graag een doelsteiling zou zien opgenomen dat wij, zo-
dra er sprake is van provinciale- en rijksmaatregelen die belangen van
deze regio voor ons als gemeente daarin raken, willen streven naar het
formuleren van een gemeenschappelljk standpunt in de richting van die
provinciale- of rijksoverheid. Zij gelooft dat dit belangrijk is, ter-
wijl het natuurlijk de mogelijkheid onverlet laat om, als dat regionale
of gewestelijke standpunt onze belangen naar ons oordeel onvoldoende
dient, met een eigen standpunt te komen. Die gezamenlijke inbreng in de
richting van die hogere bestuursniveaus acht zij van wezenlijke bete-
kenis, juist ook vanuit het belang dat men als gemeenteraad voor de be-
woners heeft te verdedigen.
De voorzitter merkt op dat in de reactie van het college in belang-
rijke mate heeft meegespeeld het feit dat we met een gemeentelijk be-
leidsplan bezig zijn en dat ait uiteraard geenszins onverlet laat dat
men zich op gewestelijk niveau ook laat horen, naast datgene wat reeds
is gesteld als "algemene ingang" bij het algemeen beheer over de relatie
met het gewest. Het standpunt van de heer Jager zou ertoe kunnen leiden
- dat lijkt tenminste éën van de eerste konsekwenties - dat men, vooral
als men op de verdere toekomst mikt, en dat misstaat de doelstellingen
niet, zeker niet voor meerjarenplannen, bij meerdere hoofdstukken een
dergelijke formulering zou dienen te plaatsen. Men zou zich zelfs kun-
nen afvragen bij welke hoofdstukken men niet een dergelijke relatie zou
kunnen leggen.
De heer Schlatmann meent dat in de tweede hoofddoelstelling al met
dit soort zäken rekening is gehouden en acht het weinig zinvol dat nu
expliciet in dit punt nog eens naar voren te brengen. Nu het in de
hoofddoelstelling verwoord is, kan het in de onderdelen achterwege
blijven.
De heer Jager vindt dat op bepaalde essentiële punten dit soort ele-
menten wel opgenomen zou moeten worden, ondanks het feit dat op een aan-
tal plaatsen wordt verwezen naar de algemene opmerking die in het eerste
hoofdstuk is gemaakt. Gezien echter de standpunten vanuit de rest van de
raad, zal hij niet op stemming aandringen.
Subdoelstelling III. 02.01.01
De heer Jager heeft wat moeite met deze subdoelstelling, niet zozeer
vanwege de inhoud, als wel vanwege het feit dat hiermee naar zijn indruk
slechts êén zeer beperkt deel van wat in een bestemmingsplan moet worden
afgewogen, nu ineens naar voren wordt gehaald. Hij vindt dat alle wensen
die in de rest van het beleidsplan naar voren komen, bijvoorbeeld uit de
hoofdstukken economische zaken, milieu en verkeer, bij het opstellen van
het bestemmingsplan meegewogen moeten worden. Om nu de vestiging van in-
dustrie en handel hier expliciet te gaan noemen heeft hij wat moeite, en
wel voornamelijk vanuit een oogpunt van systematiek. Als men om de êén
of andere reden die industrie- en handelsvestigingen persê toch opgenomen