3e afd. 26 november 1976 139 Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt voor het eerst toe- passing voor het beiastingjaar, waarin die uitzondering of die vrij- stelling niet meer kan worden toegepast en geldt, behoudens het be- paalde in het derde lid, mede voor de eventueel daaraan voigende belastingjaren van het desbetreffende driejarige tijdvak. 3. Indien met betrekking tot een onroerend goed, waarvan de heffings- grondslag op de voet van het eerste of tweede lid is vastgesteld, op enig tijdstip voor de aanvang van een belastingjaar van het drie- jarige tijdvak of gedeelte daarvan waarvoor die heffingsgrondsiag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in het economische verkeer, waarop die heffingsgrondslag is vastgesteld wijziging on- dergaat als gevolg van hetzij bouw, daaronder begrepen verbouwing of afbraak, hetzij verandering van bestemming, dan wel ais gevolg van soortgelijke omstandigheden, wordt de heffingsgrondslag opnieuw vastgesteid. Die nieuwe heffingsgrondsiag wordt vastgesteld op de ondersteide waarde in het economische verkeer, weike in aanmerking zou zijn genomen, indien die wijzigingen beslag hadden gekregen op de peildatum, die aan dat driejarige tijdvak voorafgaat. Alsdan treedt die opnieuw vastgestelde heffingsgrondslag in de plaats van die, welke op de voet van het eerste of tweede lid, iaatstelijk is vastgesteld en vindt voor het eerst toepassing voor het beias- tingjaar volgende op dat, waarin die wijziging van de waarde in het economische verkeer is ingetreden. Belastingtarief. Artikel 6. 1. Voor elke volle f 3.000,van de heffingsgrondsiag bedraagt de be- iasting bedoeld 1. in artikel 1, ietter a, eerste lid f 3, 2. in artikel 1, letter b, eerste lid 4,50. 2. Indien de heffingsgrondsiag van een onroerend goed, dat als woning en als zodanig de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient, minder be- loopt dan f 3.000, wordt in afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste iid, terzake van dat onroerende goed de in artikel 1, letter a, eerste lid, bedoelde beiasting niet geheven. 3. Belastingaanslagen van minder van f 10,-- worden niet opgelegd. Vrijstel1ingen. Artikel 7. De belastingen worden niet geheven terzake van: a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouw- de en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbij- eenkomsten in de zin van de artikelen 13 en 14 van de Wet Premie Kerkenbouw (Stb.1962, 538), met dien verstande, dat voorzover deze dienen als woning, wel de in artikel 1, letter a, eerste lid, bedoel- de belasting wordt geheven;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1976 | | pagina 50