.26 november 1976
Voortuitlopend op de reaktie van het college wil spreker nu reeds aan-
geven hoe zijn fraktie op dit punt denkt over de totstandkoming van de
begroting. Aan het budgetrecht van de raad zal naar haar mening meer
inhoud kunnen worden gegeven ais de commissie voor de gemeentefinan-
ciën in het voorjaar betrokken zou worden bij het opstelien van de
richtlijnen, aan de hand waarvan de ontwero-begroting 1978 door de
secretarie-afdelingen, het 6.T.B., etc. dient te worden samengesteld.
In deze richtlijnen zou onder andere ook een aigemeen te hanteren
prijsstijgingspercentage dienen te worden opgenomen. Zodoende kunnen
de leden van de raad meer zicht krijgen op de oorzaken van de stij-
ging van begrotingsposten. Als voorbeeld zegt spreker dat in de be-
groting 1976 een bedrag van 55,-- per leerling wordt qeraamd voor
aanschaffing en onderhoud van schoolboeken, leerniddelen en school-
behoeften; in de begroting 1977 is dat f 60,-- per leerling. Beoor-
deling van deze stijging is niet goed mogelijk ondat niet duidelijk
is voor welk deel de verhqging van de raming met 9% bedoeld is voor
een reëie uitbreiding van de aanschafmogelijkheden voor de scholen.
Een ander voorbeeld: voor het boekenbudg'et van de bibliotheek is in
de begroting 1976 90.000,— geraamd, in de begroting 1977 95.500,-,
een stijging dus van 6CZ. Hoe kan men deze stijging beoordelen? Als
het college erva.n uitgaat dat de gemiddeide boekprijzen in 1977 met
bijvoorbeeld 4% stijgen, dan betekent een verhoging van het budget
met 6% dat de bibliotheek in het komende jaar 2% meer boeken mag aan-
schaffen. Stijgt echter de gemiddelde boekprijs met 10%, en dat is
eerder te verwachten, dan zullen er het komende jaar heel wat minder
boeken kunnen worden aangekocht.
Spreker komt tot de konklusie dat zolang niet duidelijk is welke in-
flatieverwachting ten grondslag ligt aan deze begroting, er geen dui-
delijk zicht is op de reëie uitbreidingen van het voorzieningenniveau,
en dat laatste wil zijn fraktie juist graag weten.
Wethouder Van Orooge meent dat het de taak van het college is zo
nauwkeurig mogelijk te ramen, hetgeen ook betekent dat het niet een
bepaald percentage kan gaan hanteren. Er zijn verschi1lende faktoren
die tot hogere raning aanleiding kunnen geven, zoals het inflatieper-
centage; er zijn ook andere redenen waarom die verhoging plaats vindt.
Het wordt natuurlijk wel erg moeilijk bij elke raming aan te qeven -
welk deel uitbreiding en welk deei iViflatiepercentage is. Als men een
vast inflatiepercentage aanhoudt, dan zou men dat natuurlijk vanzelf
kunnen zien, met name waar het voorbeeid genoemd is van 55,— per
leerling voor leermiddelen naar 60,--. Spreker meent echter dat ook
de heer Van Amerongen weet dat de prijsstijging van leermiddelen en
schoolboeken aanzienlijk meer is dan het door het rijk genanteerde
percentage. Dat kan van artikel tot artikel verschillen. Men kan wei
stellen dat de boeken in 1977 waarschijniijk met 10% zullen stijgen,
de prijzen van de boeken zijn echter de laatste jaren aanzienlijk
meer gestegen dan het gemidaelde inflatiepercentage. Op zichzelf doet
het er niet zoveel toe, maar het probieem is dat'de percentages voor
elk artikel verschillend liggen en dat is natuurlijk een heel moeilij-
ke zaak.
Inzake de vraag hoe het college in het vervolg de samenstelling van de
begroting ter hand denkt te nemen en of de raad daarin zicht krijgt op
een tijdig tijdstip zegt spreker, dat dit heel vroeg in het jaar zal
moeten zijn - ongeveer in maart - voordat aan de begrotingswerkzaamhe-
den wordt begonnen. Echter dan weet men ongetwijfeld het inflatieper-