Lid 1, onder d. De vluchtwegbegrenzende wanden moeten gezien
de te verwachten vuurbelasting een zodanige brandwerendheid
hebben dat gedurende de ontruimingstijd geen branddoorslag naar
de vluchtwegen kan plaatsvinden.
Lid 1, onder e. Wanden en kolommen die bij instorting een vlucht-
weg onbruikbaar zouden kunnen maken, moeten een brandwerend-
heid (gebaseerd op het criterium van bezwijken) hebben die ten
minste gelijk is aan de ontruimingstijd.
Lid 2. Wanden en kolommen die het gebouw scheiden van een
ander gebouw moeten gezien de te verwachten vuurbelasting
een zodanige brandwerendheid hebben dat branddoorslag wordt
voorkomen.
Richtlijnen in verband met de toepassing van dit artikel kunnen
worden ontleend aan NEN 3892 en NEN 3893, beide onder punt 3.3.
In bepaalde gevallen kunnen ten aanzien van niet tot bewoning
bestemde gebouwen soortgelijke eisen ook worden gesteld krachtens
de Hinderwet.
Lid 3. Dakbeschieting mag doorlopen over bouwmuren, mits de
naad tussen dakbeschot en bouwmuur doeltreffend is afgedicht.
ARTIKEL 163
De wenken voor de toepassing onder Algemeen, lid 3 en lid 7,
vervallen. Aan de wenk voor de toepassing van lid 1 wordt toege-
voegd:
Tabel 1 is in belangrijke mate ontleend aan de tabellen van NEN
3892 en NEN 3893.
Voor de gezamenlijke vuurbelasting van de constructie en de in-
ventaris van het gebouw kunnen de volgende waarden worden
aangehouden:
30 kg vurehout per m2 bij toepassing van constructies die groten-
deels uit steenachtige wanden en vloeren bestaan.
30 kg vurehout per m2 bij toepassing van houtrijke constructies
of bij de toepassing van brandbare inbouwpakketten.
Lid 1, onder c. Ervan uitgaande dat rookontwikkeling bij brand
niet is te vermijden, dienen vluchtwegen zodanig door rookwerende
deurconstructies gecompartimenteerd te worden dat de in het
gebouw aanwezige personen, gelet op de omstandigheden waaronder
ze aanwezig zijn, niet langer dan ongeveer een halve minuut door
de rook behoeven te gaan.
fäsnl