ARTIKEL 113
Ventilatievoorzieningen voor tot bewoning bestemde gebouwen
1. In een tot bewoning bestemd gebouw dienen op een doeltreffende
plaats voorzieningen, waaronder regelbare iuchttoevoeropenin-
gen, te zijn aangebracht, waarmee een luchtverversing kan
worden verkregen die voldoet aan tabel 6. Ter bepaling van de
doorsnede van de hiertoe benodigde ventilatieopeningen mag bij
natuurlijke ventilatie een iuchtsnelheid van 1 m/s aanwezig
worden geacht.
2. Tot de ventilatievoorzieningen die op grond van het bepaalde
in lid 1 aanwezig moeten zijn in een badkamer en in een
keuken, moet in ieder geval een ventilatiekanaal behoren met
een doorsnede van ten minste 0,012 m2.
3. In een keuken of kookruimte van een woning of een woon-
eenheid, die deel uitmaakt van of in open verbinding staat
met een andere ruimte, moet de luchtverversing op mechanische
wijze geschieden.
4. In woningen of wooneenheden die slechts in één gevel ramen
hebben, moet de luchtverversing op mechanische wijze geschie-
den.
5. In hoge woongebouwen dient de afvoer van lucht uit ten
minste de keuken, de badruimte en het privaat op mechanische
wijze te geschieden.
6. In bij tot bewoning bestemde gebouwen behorende garages met
een oppervlakte van niet meer dan 40 m2 moeten nabij de
vloer niet-afsluitbare ventilatie-openingen aanwezig zijn, met
een gezameniijke oppervlakte van ten minste 1/500 van de
vloeroppervlakte. De openingen moeten zo mogelijk worden
aangebracht in tegenover elkaar gelegen buitenwanden van
de garage.
7. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 2:
3
De oppervlakte van de in lid 1 bedoelde deuren en beweegbare
ramen moet ten minste bedragen 1/20 van de vloeroppervlakte
van de betrokken kamer of keuken.
Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1
indien op andere wijze in de bedoelde mogelijkheid van lucht-
verversing is voorzien.
2