6e afd. 27 oktober 1977 132 a 3. Het recht tot begraven in de graven, bedoeld in lid 1, onder b en c, blijft bij de gemeente berusten. Van het recht tot begraven. ARTIKEL 3. 1. In graven en bestaande grafkelders mag uitsluitend worden begra- ven het lijk van: a. personen die alhier zijn overleden; b. personen die, hoewel elders overleden, op de dag van het over- lijden in het bevolkingsregister alhier waren opgenomen, of, voorzover het betreft het begraven op het met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Lijkbezorging, voor de leden van een kerkelijke gemeente bestemde gedeelte der algemene begraaf- plaats, lidmaat van die kerkelijke gemeente waren; c. personen en hun rechtverkrijgenden die als ge'rechtigden op een graf bekend staan, alsmede hun echtgenoot/echtgenote en/ofbloed- verwanten tot en met de tweede graad; d. personen wier echtgenoot/echtgenote of bloedverwanten in de eer- stegraad, alhier zijn begraven. 2. Het uitsluitend recht tot begraven in een bepaald graf v/ordt slechts verleend voor de in artikel 2, onder a, vermelde graven. 3. Het in lid 2 bedoelde recht wordt verleend: a. voor een periode van 75 jaren; b. voor een periode van 10 jaren. 4. Het in lid 3, onder a en b, genoemde recht kan telkens met 10 jaren worden verlengd, indien daartoe door de rechthebbende binnen een jaar, voorafgaande aan de datum van afloop van een termijn een ver- zoek aan burgemeester en wethouders wordt gedaan. 5. Indien op een tijdstip, waarop een begraving van een tweede of een volgend lijk wordt aangevraagd, het in de leden 3 en 4 bedoelde recht een geldigheidsduur heeft van minder dan 10 jaren, wordt de begraving eerst toegestaan, nadat verlenging van dit recht op het betreffende graf tot een geldigheidsduur van 10 jaren is verkregen, met dien verstande, dat verlenging slechts mogelijk is in volle ja- ren. - 5 -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1977 | | pagina 51