15 december 1977
328
ontwikkelen van een werkwijze waar aile betrokkenen het niee eens zijn,
dan in een latere fase stagnatie te krijgen ondat betrokkenen de werk-
wiize niet kennen, of erger nog, al dan niet op onderdelen haar met
juist vinden". Belangrijker echter dan een verklaring over oe voorge-
schiedenis zal de raad de feitelijke situatie vinden. De naar het
qevoel van de heer Van der Wal verloren, maar naar net oordeel van het
college zeker niet verdane tijd is inmiddels ingehaald. tr îs namenjk
een reeks van 8 vergaderingen, te rekenen van nu, met een strak werk-
proqramma, waarbij het nodige huiswerk, gepland met het doel în apmI
1978 - de door de heer Van der Wal aangeduide datura nn zijn algemene
beschouwing - met een uitgebreid rapport te komen.
Spreker wil gaarne zijn waardering uitspreken voor het enthousiasme,
waarmee thans aan dit stuk welzijnsbeleid wordt gewerkt, met een strak
vergaderschema, met een goede begeleiding van het Opbouworgaan Noord-
Holland en vooral gericht op één doelte konen tot een stuk waaruit
een gedegen welzijnsplanning aan C.R.H. kan worden voorgelegd.
Inzake de inwerkingtredinq van de rijksbijdrageregeling merkt spreker
op dat uit publikaties in "De Nederlandse Gemeente en în het Wel-
zijnsweekblad duidelijk is dat de datum 1 januari 1979 als haalbare
datum zeer in twijfel wordt getrokken. In dit verband hemnnert spre-
ker aan een artikel în het Haarlems Dagblad over deze materie, waarin
het jaar 1984 als een redelijk alternatief wordt gezien. Dit laat
uiteraard onverlet de intentie van het college om de datum 1 januari
1979 zo mogelijk te gaan halen.
De heer Baar stelt terecht dat de gemeenteljke overheid door de demo-
cratiserinqsgedachte ten behoeve van de sektor welzijn wel eens dieper
in de gemeentelijke beurs zou moeten tasten. Terecht voeqt hij hieraan
toe- "pas na het uiteindelijk rapport van de werkgroep welzijnzullen
we hierop waarschijnlijk het nodige inzicht krijgen". Spreker îs het
daarmee eens.
Spreker meent dat de aanvraaq van het Jeugdhonk om fmanciele steun
alle aandacht verdient, omdat het Jeugdhonk ook in de visie van de
andere welzijnsinstellingen, in een duidelijke achterstandsituatie
verkeert. Waar de heer Jager suqgereert éën raadscommissie voor het
welzijnsbeleid ir, te stellen, deelt spreker mede dat het college
hierop terugkomt na bestuderinq van het rapport van de werkgroep
welzijn. Sprekend over de sociale dienst in dit kader vraagt de heer
Jaqer het oordeel van het college over de ontwikkeling van deze dnensv
van financiële hulpdienst naar een echt maatschappelijk hulpver.enend
orgaan. Verdergaand in deze qedachtengang noemt de heer Jager net in-
stituut van de sociale raadsman of raadsvrouw. Spreker meent, waar
hier duidelijk gedoeld wordt op een projekt, dat dit bij de behandenng
van het beleidsplan in het voorjaar 1978 aan de orde zou moeten komen.
De heer Jager is het daarmee eens. Maar als men^een projekt konkreet
in het voorjaar"wi 1 bekijken, dan moet men weten of er principi'e|e be-
reidheid bestaat om te kijken naar wat de inhoud van zo'n projekt zou
moeten worden, anders kan men het niet als projekt aanmelden.
Hij vraagt daaron: wat het college vindt van de ontwikkeling die lande-
lijk plaâtsvindt ten aanzien van sociale diensten en of het ,n prin-
cipe bereid is zich gedachten te gaan vormen over hoe dat in de Heem-
steedse situatie uitgewerkt zou rnoeten worden, want dan heeft men een
konkreet projekt in 'handen'dat men kan afwegen.
De voorzitter acht het verstandiger op deze zaak morgen verder in
te gaanj