110
Artikel 2. Overschrijding bebouwingsgrenzen.
1. Bebouwingsgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor he-
inelwater, gevelversieringen, vranden van ventilatiekanalen en schoor-
stenen, indien de overschrijding niet meer dan 12 cm bedraagt;
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, waarbij de overschrij-
ding niet meer dan 50 cm bedraagt;
d. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verza-
meling van water en riooistoffen;
e. hijsinrichtingen welke de bebouwingsgrens met niet meer dan 1.00 m
kunnen overschrijden.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van
het bepaalde in lid 1 voor:
a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
b. toegangen van bouwwerken;
c. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatie-
kanalen en schoorstenen, welke de bebouwingsgrens met meer dan 12 cm
overschrijden;
d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, welke de bebouwingsgrens
met meer dan 50 cm overschrijden;
e. erkers, balkons en galerijen, mits zij.de bebouwingsgrens met niet meer
dan 1.50 m overschrijden;
f. hijsinrichtingen, niet vallende onder e van lid 1, laadbruggen, stort-
goten, stort- en zuigbuizen, welke in enige stand de bebouwingsgrens
overschrijden;
g. kelderingangen en kelderkoekoeken;
h. bouwwerken, waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan de terrein-
hoogte bij voltooiing van de bouw.
Artikel 3. Hoogtematen.
Tenzij in Hoofdstuk II anders is bepaald, geldt ter bepaling van de maxi-
maa1 toelaacbare hoogte van bouwwerken of gedeelten van bouwwerken de re-
geldat het op de kaart achter een letter of combinatie van letters in-
geschreven arabische cijfer de maximaal toelaatbare hoogte van bouwwerken
in meters aangeeft. Deze mag, evenals de in de voorschriften aangegeven
4e afd.
23 september 1978