231
van het rioolrecht voor zakelijk gerechtigden, nen dan ook niet neteen
het rioolrecht voor gebruikers zou moeten opheffen. De commissie vond
het wel ook een beter idee om de diskussie over deze zaak te beginnen
bij de behandeling van de begroting 1979. Sprekers fraktie vindt dat
een goed idee.
De heer Van Emmerik brengt naar voren dat er bij de invoering van
de belasting - op 1 januari 1974, dus amper 5 jaar geleden - een uit-
voerige diskussie is geweest, waarbij de meningen in de toenmalige raad
nogal verdeeld waren. Door tegenstanders van de nieuwe belasting zijn
destijds argumenten naar voren gebracht die spreker nu terugvindt in
het ter tafel liggende voorstel van het college. Hij noemt de relatief
hoge inningskosten en de ondoorzichtigheid voor de burger, voortvloeiend
uit het naast elkaar bestaan van heffingen die hij niet altijd met even
groot gemak uit elkaar kan houden.
Los van deze argumenten is het college tot de konklusie gekomen dat
voortzetting van de heffing voor zakelijk gerechtigden niet goed te ver-
enigen is met de wet van 1970, die de onroerend-goedbelasting ais be-
iangrijke bron voor plaatseiijke belastingheffing regeide, een regeling
die per 1 januari 1979 in alle gemeenten haar beslag moet hebben gekre-
gen. Zo gaat het schip van het Heemsteedse rioolrecht voor zakeiijk ge-
rechtigden na korte vaartijd ten onder. Spreker heeft niet de indruk
dat er in deze raad veel tranen om gelaten zullen worden.
In deze vergadering wordt dus nu het besiuit genomen het rioolrecht za-
kelijk gerechtigden af te schaffen, hetgeen ook staat vermeld boven het
ontwerp-besluit dat de raad is voorgelegd. Boven de toelichting van het
college staat echter een geheel ander opschrift, namelijk: opnening
rioolrecht zakelijk gerechtigden in onroerend-goedbeiastingDat is een
zaak die in de besluitvorming niet aan de orae is maar waar binne'-ort
wel over gesproken zal noeten v/orden.
Afschaffing van het rioolrecht betekent dat er ruim 2 ton aan nogelijk-
heden van belastingheffing verdwijnen. Daar zal toch iets aan cedaan'
moeten worden. Zoals ook al door ëên van de vorige sprekers geremoreerd,
moet dat dan maar in het wijder verband van de begrotingsdiskussies
voor 1979 aan de orde komen en met name bij het afwegen van de pricri-
teiter.stelling van de projekten en bij de belangrijke vraag wat er ir,
het komend jaar met de onroerend-goedbelasting kan en moet worden gedaan.
Tenslotte zegt spreker dat zijr, fraktie akkoord gaat mez de afschaffing
van het rioolrecht zakelijk gerechtigden zoals wordt voorgesteid.
De voorzitter betreurt dat het opschrift van dit voorstel niet juist
is.
ûe heer Baar heeft begrepen dat de sprekers, zij het vanuit een ver-
schillende optiek, hebben gekonkludeerd tot afschaffing van het riool-
recht zakelijk gerechtigden. Spreker is mêt de heer Arnoldy van oordeel
dat men in het algemeen tegenstander moet zijn van ae opheffing van be-
lastingen zo kort na de instelling. Hij gelooft ook dat de heer Arnoldy
een juiste stellingname inneemt als deze zegt dat er toch wei zoveei
argumenten naar voren komen dat dit besluit in deze situatie zeker op
zijn plaats is.
De opvatting van het rijk dat hier sprake zou zijn van een verkapte
straatbelasting is inderdaad een gevestigde mening bij het ministerie.
Deze mening heeft echter in onze gemeente nooit post gevat, in wezen
ook vandaag niet. Hier is altijd de stelling ingenomen dat er geen spra-
ke is van een verkapte straatbelastingmaar dat het in wezen gaat om
28 september 1978