275
9 november 1978
daarbij vanzelfsprekend vanuitgaande, dat de geheie raad zich met deze
teksten heeft kunnen verenigen.
Mijn fraktie acht het feit dat aan de raad de gelegenheid wordt geboden
zijn gevoelens orntrent de aan de nieuwe burgemeester te stellen eisen
van bekwaamneid en geschiktheid kenbaar te maken, van groot belang.
Wij vinden dit ook logisch en in feite vanzelfsprekend, omdat de burge-
meester als voorzitter van het college van burgemeester en wethouders
in collegiaal verband ën als voorzitter van de raad een centrale rol
speelt in de bestuurspraktijk, waarbij elk onzer dagelijks is betrokken
en voorts - zeker niet in de laatste piaats - omdat hij ten opzichte van
de bevolking in de dagelijkse beleving van het besturen evenzeer die
spilpositie inneemt.
Het mag als bekend worden beschouwd dat de fraktie die ik hier mag verte-
genwoordigen principieel voorstander is van de benoemde burgemeester.
Nader ingaan op het v/aarom daarvan acht ik thans en hier niet relevant.
Wij realiseren ons daarbij ten volle de bijzondere en belangrijke roi
die bij de burgemeestersbenoeming aan de comrnissaris der Koningin is toe-
bedeeld. Het huidige systeem, waarbij de speciale vertrouwensfunktie
wordt onderstreept, die hij in relatie tot de benoemende instantie in-
neemt, namelijk doordat op hem de verplichting rust om een aanbeveiing
te doen, wordt door ons als juist ervaren.
Van dit gegeven uitgaande kom ik op het punt van de in het leven te roe-
pen vertrouwenscommissie uit de raad.
flet belangstelling heeft mijn fraktie kennis genomen van hetgeen daaro-
ver door de commissaris der Koningin in Noord-Holland werd geschreven in
het tijdschrift "De Hederlandse Gemeente" van 30 september 1977. In dit
artikel werd in het algemeen het instituut "vertrouwenscommissie" posi-
tief beoordeeld, zij het met enige niet mis te verstane nuances. Zeker
niet de minst belangrijke daarvan was, dat de commissie - overigens ons
inziens terecht als experiment bestempeld - voorlopig niet zou dienen
op te treden in gemeenten onder de 50.000 inwoners. Inmiddels heeft de
brief van de minister van binnenlandse zaken, de heer Wiegel, aan de
tweede kamer, d.d.l juni 1978, gebaseerd op de overlegresultaten, welke
de insteniming hadden van de commissarissen der Koningin, voorshands dui-
delijkheid gebracnt met betrekking tot de voorbereidingsprocedure van de
burgemeestersbenoeming.
Hoewel mijn fraktie het instituut "vertrouwenscommissie" respekteert, om-
dat er een verruiming van de inspraak aan ten grondsiag ligt en hoezeer
ook wij een kennismaking met kandidaten zouden waarderen om vervolgens,
op grond van de eigen indrukken, tot een preferentie te komen, zijn wij
niettemin van oordeeidat de aan dit systeem klevende, niet te onder-
schatten problemen, bijzonder ernstig in de beschouwingen behoren te
worden betrokken. Ik noem er enige, geldend voor onze gemeente:
1. Bezwaarlijk vinden wij het, dat de vertrouwelijkheid van de ontmoe-
ting met de kandidaat, hoe goed beschermd ook, nimmer absoiuut te ver-
zekeren is. In andere gemeenten zijn onder soortgelijke omstandigheden
ook lekken ontstaan, zonder dat van een inbreuk op de goede trouw van
de zijde van ëën der gesprekspartners sprake was.
2. Bij dit element komt het feit dat het fysiek buitengewoon lastig is om
als zich een relatief groot aantal kandidaten rneldt, hetgeeri naar de
ervaring uitwijst, niet uitgesloten is, deze allemaal binneh een be-
trekkelijk kort tijdsbestek en op een met voldoende waarborgen omgeven
plaats, te ontmoeten.
3. Een aspekt, dat zowel geldt voor hen, die niet wcrden benoemd, als