4e afd.
22 februari 1979
17
12. de commissie voor de recreatie;
13. de commissie voor welzijn en maatschappelijke zorg;
14. de commissie voor economische zaken.
Artikel 2.
1. De in artikel 1 bedoelde commissies geven aan burgemeester en wet-
houders desgevraagd of uit eigen beweging advies over aangelegen-
heden op het terrein waarvoor zij zijn ingesteld.
Tot hec werkterrein van de commissie voor de wijkverbetering beho-
ren echter alleen de zaken betreffende de verbetering van de door
de raad aangewezen wijk(en); zaken betreffende de verbetering van
die wijk(en) zullen in andere commissies, uitgezonderd de commissie
voor financiën en beleidsplanning, slechts aan de orde komen, indien
de commissie voor de wijkverbetering en/of het college van burgemees-
ter en wethouders dit noodzakelijk of wenselijk acht.
2. Wanneer burgemeester en wethouders advies of bijstand wensen met be-
trekking tot zaken die niet tot het werkterrein van een bepaalde com-
missie kunnen worden gerekend, vragen zij het advies of de bijstand
aan die commissie(s) die zij daarvoor het meest aangewezen achten.
Artikel 3.
1. De in artikel 1 bedoelde commissies bestaan uit:
a. een door het college van burgemeester en wethouders uit zijn mid-
den aangewezen voorzitter;
b. tenrainste drie en ten hoogste zes door de raad uit zijn midden
aangewezen leden.
2. Voor de commissies waarvoor de raad dit gev/enst acht, zullen naast
de in het eerste lid bedoelde leden ten hoogste zes leden worden be-
noemd die geen raadslid zijn, zulks met dien verstande dat het aan-
tal hier bedoelde leden niet hoger zal zijn dan het aantal in het
eerste lid, sub b, bedoelde leden.
3. Voor elke commissie benoemt de raad uit zijn midden tenminste drie
plaatsvervangende leden.
4. Voor de in het tweede lid bedoeide leden kunnen door de raad ten
hoogste zes plaatsvervangende leden worden benoemd.
Artikel 4.
1. De in artikel 3, eerste lid, sub b, bedoelde leden, alsmede de in
het derde lid van dat artikel bedoelde plaatsvervangende leden wor-
den benoemd in de eerste vergadering van de raad welke wordt gehou-
den na het periodiek aftreden van zijn leden.
2. De in artikel 3, tweede lid, bedoelde leden en de in artikel 3,
vierde lid, bedoelde plaatsvervangende leden kunnen te allen tijde
worden benoemd.
3. Alle leden en plaatsvervangende leden treden af op de dag van af-
treding van de leden van de raad.
4. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen te allen tijde hun
ontslag nemen. Zij geven hiervan kennis aan de raad.
5. Wanneer een lid of een plaatsvervangend lid ontslag neemt of op-
houdt raadslid te zijn, beslist de raad binnen twee maanden over de
vervulling van de opengevallen plaats.
Artikel 5.
1. De in artikel 3, tweede lid., bedoelde leden en de in artikel 3, vierde
lid, bedoelde plaatsvervangende leden worden benoemd op aanbeveling
van burgemeester en wethouders. -4-