79
29 maart 1979
inzake bouw timmerwerkplaats achter Oosterlaan 9.
Aan de heer J.Th. van Bruggen is bij ons besluit d.d. 11-5-1976 een bouw-
vergunning verleend voor het bouwen van een timmermanswerkplaats en 5 ga-
rageboxen, alsmede het vergroten van 4 garageboxen op het binnenterrein
achter Oosterlaan 9. De heer Van Bruggen heeft een grotere werkplaats ge-
bouwd dan waarvoor bouwvergunning werd verieend; bovendien heeft hij zon-
der vergunning 3 boxen verbouv;d tot kantoor en magazijn.
Pas na veel aandrang heeft de heer Van Bruggen op 29-6-1978 een verzoek
ingediend om hem aisnog vergunning te verlenen voor hetgeen zonder ver-
gunning was gerealiseerd. Dit verzoek hebben wij, aangezien geen weige-
ringsgronden aanwezig waren, moeten inwiliigen na afloop van het voorbe-
reidingsbesluit, vastgesteld bij raadsbesluit van 26-1-1973; bij ons be-
siuit van 26-1-1979 hebben wij dan ook vergunning verleend voor de uit-
breiding van de werkplaats en voor de verandering van 3 garageboxen.
J.Th. van Bruggen B.V. heeft - na herhaaldelijk verzoek - op 7-11-1978
een verzoek om een Hinderwetvergunning voor zijn timmerwerkplaats bij
ons ingediend. Dit verzoek is thans nog in behandeling. Bij de te zijner
tijd door ons te nemen beslissing zal uiteraard rekening worden gehouden
met de belangen van omwonenden, waarvan er veien een bezwaarschrift te-
gen het verlenen van de vergunning hebben ondertekend.
Voorgesteld wordt adressant overeenkomstig het vorenstaande in te lichten.
De heer Van der Huist acht het duidelijk dat zolang het bestemmingsplan
Binnenweg nog niét is vastgesteid, dit soort bouwaanvragen nog steeds mo-
gelijk is en bouwvergunningen als ze niet strijdig zijn met de bouwverorde-
ning ook niet geweigerd kunnen worden. Men moet wel konstateren dat de heer
Van Bruggendoor in ernstige mate af te wijken van de bouwvergunning, wat
onrechtmatig heeft gehandeld. Het beroep dat de heer Koster Oosterbaan op
de raad doet behelst eigenlijk de vraag om in verband met het afgeven van
de hinderwetvergunning - dat is nu juist een zaak die niet de raad-regar-
deert maar burgemeester en wethouders - in aktie te komen. De raad wil dat
wel doen, maar wil dat op een andere wijze doen, want het is dus op de
eerste plaats een zaak van burgemeester en wethouders. Sprekers fraktie
vraagt of het college aan de bewoners van de Oosterlaan, of aan hun woord-
voerdersin ieder geval de mogelijkheid wil aangeven op welke wijze zij
te zijner tijd in beroep kunnen gaan tegen het afgeven van de hinderwetver-
gunning.
Wethouder Jager antwoordt dat de hoorzitting met betrekking tot het ver-
lenen van de hinderwetvergunning - die daarvoor is voorgeschreven voordat
daarover een beslissing wordt genomen - is gehouden, waarin alle bezwaren
van de omwonenden uitgebreid aan de orde zijn gekomen.
In die hoorzitting is ook toegezegd dat, hoewel bouwvergunning en hinder-
wetvergunning formeel niets met elkaar te maken hebben, aan alle omwonen-
den die ook bezwaren hadden ingediend in het kader van de hinderwet, mede-
deling gedaan zou worden van het verienen van de bouwvergunning met de
mededeling dat zij, als zij daar bezwaar tegen hadden, een Arob-beroep zou-
den kunnen instellen. Met andere woorden: alle hinderwet-bezwaarden hebben
mededeling gekregen van het feit dat.de bouwvergunning was verleend en dat
ze dus, als ze daar behoefte aan hadden, binnen 30 dagen na kennisneming
daarvan in bezwaar zouden kunnen komen bij het college, om eventueel Tater
in beroep te kunnen gaan bij de afdeling rechtspraak van de Raad van State.
Omgekeerd staat onder elke beslissing tot verlening van een hinderwetver-
gunning, dat mededeling zal worden gedaan aan de omwonenden, de beiangheb-
benden en de bezwaarden die zich op de hoorzitting hebben gemeid, dat ze
binnen een bepaalde periode bij de Kroon in beroep kunnen gaan.