226 28 juni 1979 Mevrouw Bierman merkt op dat de wettelijke norm, namelijk eisen te stellen aan het geven van lager onderwijs, tamelijk vaag is. Wat kan men in de praktijk doen? Î4en kan die uiterst stringent toepassen, men kan die norin ook ruim toepassen. In het verleden zijn daarover met het onder- wijsveld afspraken gemaakt en de praktijk is dat die zo reëel mogelijk worden toegepast. In ieder geval is het ééri van de taken van de raad de gemeentelijke middelen zo rechtvaardig en zo eerlijk mogelijk over de verschillende instellingen, in casu de verschillende scholen, te verdelen en een eerste vereiste is daarbij dat men een konsekwent beleid voert. Daarom zou haar fraktie het enigszins gevaarlijk vinden als men zich nu eenmalig inhoude- lijk met een dergelijke methode zou gaan bemoeien en zou gaan onderzoeken, terwijl men niet het hele niveau.van het leermiddelenpakket in Heemstede daarbij betrekt en daarmee het gevaar schept dat men in dit geval één school zou voortrekken of benadelen. Reëeler lijkt het haar vooralsnog op het oordeel van deskundigen af te gaan. Zij ziet dan ook geen reden om af te wijken van de menir.g van het college. Wethouder Reeringh wijst erop dat de methode die ten aanzien van deze gang van zaken in Heemstede wordt gevolgd een soort compromis is: de in- spekteur hoeft in feite zijn advies niet kenbaar te maken. Hij heeft for- meel altijd het recht van beroep. Er is daar destijds een modus voor gevon- den. Spreker zal dan ook niet inhoudelijk op deze zaak ingaan. Hij heeft enig begrip voor hetgeen mevrouw IJsselmuiden heeft gezegd. Van- zelfsprekend wordt steeds grote waarde gehecht aan de argumenten die van de zijde van het bevoegd gezag naar voren worden gebracht. Spreker kan zich indenken - ten aanzien van de methode zouden zonder meer wat vragen gesteld kunnen worden; de methode is hier en daar vermoedelijk toch wat verouderd - dat men de zaak liever nog eens. bekeken had, maar de termijn laat dat niet toe. Inderdaad zitten er wat voors en tegens in deze zaak die men wat ver- schillend kan wegen. Persoonlijk vindt hij dat in het collegestuk een dui- delijk onderscheid is gemaakt tussen de methodiek en de inhoud, dat hier ten principale ook aan de orde behoort te komen. Inzake de methodiek zegt spreker - op de normale wijze is het advies van de deskundige ingewonnen, waarbij hij rechtstreeks overleg met de inspektie heeft gehad - dat de drie punten, die ook in het raadsvoorstel staan, tot de konklusie moeten leiden dat natuurlijk hier en daar diskrepanties optreden maar dat die niet zo groot zijn dat de methode als onbruikbaar zoii moeten worden beschouwd. Dat blijkt ook uit het feit dat hij nog leverbaar is. Er is op beide methoden gestudeerd en de konklusie van de deskundige is dat het nog aanvaardbaar is. Dat het ten aanzien van groepering en inhoud een andere zaak is moet men voor kennisgeving aannemen. Maar ook dat rnag niet naar de mening van het college tot een andere besiissing leiden. Natuurlijk is de methode van groot belang, maar niet uitsluitend bepalend voor de benadering van de zienswijze over het onderwijs, maar het blijft een instrument om aan het onderwijs mede gestalte te geven. Spreker kan niet overzien of de nieuwe methode de kinderen meer stimuleert en beter aansluiting realiseert op wat er heden ten dage aan de dag is. Daarvoor behoort de gemeente ook op de deskundige-advisering te varen. De norm is hier de vraag of de normale eisen aan het geven van lager onderwijs te stellen, bij inwilliging van de aanvraag al of niet zullen worden over- schreden. Het is dus in feite de marginale toetsing en dan kan men altijd diskussiëren over wat beter is en wat minder goed is, maar als men die norrn aanhoudt dan komt het college toch tot deze konklusie.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1979 | | pagina 6