De heer Van Amerongen zegt dat Heemstede werkt met een s.vsteem van
beleidsplanning, maar aat moet natuurlijk niet ontaarden in een strak
keurslijf voor het te voeren beleid. Het gaat erom dat men binnen een
systeem van beleidsplanning toch nog een rekere flexibiiiteit kan in-
bourven, een probleem dat niet alleen bij de beleidsplannina speelt maar
ook bij de welzijnsplanningHij denkt dat als men nu hier diep op in
zou willen gaan, men er wel eens niet uit zou kunnen komen, gezien het
feit dat het een niet al te gemakkelijk op te lossen probieem is. Het
lijkt hem daarom goed deze zaak nog eens in de commissie financiën en
bijvoorbeeld ook in de commissie welzijn aan de orde te stellen.
De heer Arnoldy spreekt dit wel aan, omdat de probleemstelling diede
heer Van Emmerik aanreikt, zoveel kanten heeft die thans nog niet zijn
te overzien in de konsekwentiesJuist terzake van de beleidsplanning, is
een gedegen vooroverleg gewenst en weliicht is het zo dat men het in de
praktijk in een groot aantal gevalien eerst moet ervaren voordat men vol-
doende harde standpunten hierover in een spelregel-opzet zou kunnen opne-
men.
Wethouder Baar gelooft dat het inderdaad zinvol is om in de commissie
financiën over die kriteria nog eens van gedachten te wisselen. Hij wijst
erop dat de raad in het zeer recente verleden die norm van f 25.000,-- is
gaan gebruiken, maar niemand wist toen nog hoe dat zou uitpakken. Vandaag
hebben we dus met de toepassing van die norm enigszins moeite en daarom
gelooft hij dat het zinvol is om daar hier niet ai te lang over te praten,
maar dat te doen in de commissie financiën, met name op het moment dat met
de volgende rit wordt begonnen, hetgeen betekent aan het begin van het vol-
gend jaar. De benadering van de heer Van Emmerik met betrekking tot het ai
dan niet aanwezig zijn van een subsidieverordening is juist. Ongetwijfeid
zal ook die zaak en de afwegingen in het kader van de welzijnsplanning uit-
voerig aan de orde komen, hetgeen dan wel zal leiden tot wat nader licht
in deze zaak. Maar wellicht kan de afspraak gemaak't worden dat de kwestie
van de procedure en de daarbij te hanteren getalien in de commissie verder
onder ogen worden gezien.
Punt 8.
De heer Aibrecht vertrouwt dat het onderzoek van het O.D.R.P. zal uit-
wijzen dat meer ruimte gegeven wordt aan de planologische taak van de ge-
meente. Hij vraagt of ook het college van mening is dat daardoor het vra-
gen van kostbare externe adviezen kan worden beperkt, hetgeen tot een ver-
lagende in plaats van stijgende kostenontwikkeling kan leiden.
Wethouder Baar acht dat op zichzelf niet uitgesloten, het is v/at moei-
lijk daarop vooruit te lopen. Overigens heeft het college er al eens op ge-
wezen dat in deze begroting al een groter aantal uren voor het g.t.b. is
opgenomen, maar dat het desondanks het totaalbedrag voor de advisering bin-
nen het kader van bestemmingsplannen heeft gehandhaafd. Dat duidt er ai op
dat het beleid erop gericht is hoogstens tot een verschuiving te komen en
zeker niet tot verhoging van deze post te geraken. Ais het het college mo-
gelijk zou zijn tot verlaging te komen dan zal het daar natuurlijk dankbaar
gebruik van maken.
Punt 10.
30 november 1979
337
De heer Weeteling gelooft dat met deze mogelijkheid iets leuks voor de
bevolking te bieden is. Aan de andere kant is het misschien ook wel leuk
voor de raad, zodat de raadsleden kennis kunnen nemen van wat in Den Haag
aan de orde is. Wellicht werkt dit enigszins op de raadsleden door als een
soort teleac-cursus.