106
24 april 1980
of er vanuit de georganiseerde sport behoefte of wensen waren om aan spor-
tieve recreatie meer te gaan doen als organisatie. Dat is via de sport-
sticnting gespeeld, die gevraagd is om de georganiseerde sportwereld in
Heemstede te benaderen. Daar is weinig uit-gekomen en dat is voor de plan-
commissie aanleiding geweest on in het concept-wenselijkheidsplan te zeq-
gen dat zij zich toch nog eens wil gaan beraden in welke mate zij in staat
zal zijn om, als men in december 1980 over plan en programma voor 4 jaar
jaa,t+Pjaten' no9 lets aen ^ie sportieve recreatie te doen. Spreker
denkt dat vanuit de plancommissie gezien, het alleen maar toegejuichd zou
worden als vanuit de daar meer voor aangewezen mensen, de sportwereld het
imtiatief genomen zou worden voor het aändragen van konkrete wensen en
konkrete aktiviteiten op het gebied van die sportieve recreatie. Die kunnen
dan vervolgens in de welzijnsplanning meegenomen gaan worden.
Inderdaad heeft het college gezegd dat het nog zo weinig zicht heeft op dit
terrem dat het zich afvraagt of dit het moment is waarop een projekt moet
worden ingediend.
Wethouder Reeringh vindt dat het probleem inderdaad is dat deze zaak
voorshands moeilijk grijpbaar 1ijkt«De verenigingen zouden eigenlijk des-
kundig genoeg raoeten zijn voor de begeleiding en aanpak van de sportieve
recreatie. Als men het zou rnoeten afmeten aan de reakties van de vereniqin-
gen op de brief die aan hen door de sportstichting is geschreven, dan duidt
dat er inderdaad op dater nog onvoldoende inzicht bestaat in wât nu in
feite sportieve recreatie is. Spreker wijst ook op de verwarring die altijd
ontstaat tussen sportieve recreatie en recreatiesport, het gebrek aan ken-
nis en dan dus ook op gebrek aan enthousiasme.
Nu heeft spreker van de heer Arnoldy begrepen dat deze dat in feite van
twee kanten benadert. Hij stelt dat nen er niet mee door kan gaan aan ver-
emgmgen te vragen wat zij ervan vinden, maar dat vanuit de gemeente een
stimu erende dynamische funktie moet uitgaan om die verenigingen erbii te
betrekken. Spreker denkt dat dit juist is. Hij begrijpt dat de plancommis-
sie het prettig zal vinden om tegen de tijd dat de invulling komt, ook op
net terrem van de sportieve recreatie meer zekerheid te hebben omtrent
hetgeen m de sportwereld leeft en wat de konkrete mogelijkheden zijn voor
de bevolkmg binnen het kader van die sportieve recreatie, maar dat daar
voorshands nog onvoldoende zicht op bestaat en dat dat zicht ook niet ver-
kregen is door het vraag-en antwoordspel dat zich medio 1979 heeft afge-
speeld. Hij denkt dat het zinvol zai kunnen zijn om binnen het kader van
net aIgemeen bestuur van de sportstichtingvoorbereidt door het dagelijks
bestuur, deze zaak wat meer vorm te laten geve-n. Een belangrijk aspekt is
ook de kwestie van de medische begeleiding, om de mensen als het ware tegen
zichzelf te beschermen. Spreker denkt dat het niet onverstandig is om van-
uit de sportstichting te proberen juist die dynamiek erin te brengen die
noodzakenjk is voor het op de juiste wijze laten funktioneren van de spor-
tieve recreatie.
De heer Arnoidy begrijpt uit de betogen van de wethouders dat beiden
eigeniijk voorstander zijn van het opvoeren van een projekt terzake van de
stimulermg van sportieve recreatie via de verenigingen. Dat is nu precies
wat spreker nastreeft. Als daar de sportstichting- het juiste kader voor is
dan heeft hij daartegen uiteraard geen bezwaar, maar het moet wel een pro-
grammapunt zijn, het moet een duidelijk gerichte aanpak zijn, als men ten-
mmste mderdaad werkelijk meent met de kaderwet specifiek welzijn te gaan
werken. Als men dat als een serieuze zaak aanvaardt dan is dat net zo'n
seneus onderwerp als elk ander onderwerp dat in de kaderwet behandeld wordt
ais men dan denkt te kunnen voistaan raet een e.nquête onder verenigingen die