zins terughoudend over dit onderwerp geuit. Deze deskundige sprekers
hebben in de forumdiskussie beaamd dat het verlenen van voorkeursrech-
ten een diskutabele zaak is. Men kan dat moeilijk in absolute zin for-
muleren en er zijn tal van elementen die daarbij een rol spelen. Dat is
in de eerste plaats dat het aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt bedui-
dend geringer is dan dat van mannen. In de tweede plaats is het aantal
vrouwen dat een opleiding wenst te volgen vrij minimaal. In de derde
plaats is het moeilijk een vergelijking te trekken tussen bepaalde afde-
lingen of diensten en om daartussen de verhouding te bepalen ten aanzien
van de vraag of men nu mannen of vrouwen moet nemen. Als er op de afde-
ling administratie van het g.t.b. alleen maar vrouwen zouden zitten, zou-
den er dan bij weg- en waterbouw alleen maar mannen moeten zitten, of om-
gekeerd bij technische diensten worden vaak mannen te werk gesteld; moet
men dan zeggen dat er bij administratie-afdelingen alleen maar vrouwen
aangenomen moeten worden? Dan krijgt men een zekere onevenwichtigheid.
Als vierde element werd genoemd dat los van een algemeen opleidingsniveau
van vrouwen, dat alleen verkregen kan worden via het algemeen vormend on-
derwijs, blijkt dat voor bepaalde funkties en beroepen heel weinig of geen
vrouwen beschikbaar zijn. In de vijfde plaats kan men zich afvragen of het
de taak is van de overheid als werkgever om aan de inhoud van dat punt van
de bijstelling in opleidingssoorten verandering te brengen. Tijdens dedis-
kussie werd toen aangesloten bij de motie Kosto, die in de Kamer destijds
is behandeld en die erop neerkwan dat niet in de literatuur en bij nota's
die een principiële stellingname bevatten, een voorkeurspositie van vrou-
wen als zodanig alleen maar een zaligmakend belang is. Wel is van belang
aat bij het aantrekken van nieuwe medewerkers in de eerste plaats wordt
gekeken naar de vereiste kwaliteit die binnen de afdeling noodzakelijk
is en dat in de tweede plaats gekeken wordt naar de bestaande verhouding
op de afdeling, waaruit dan ook wel eens, dat blijkt ook uit de brief van
de minister, een voorkeur voor een man zou kunnen blijken. Dat geldt niet
alleen bij het aantrekken van personeelmaar ook bij het stimuleren van
opleidingen en het verstrekken van faciliteiten en het toestaan van deel-
tijdarbeid. Spreker denkt dat hij daarmee heeft aangegeven dat de situatie
in Heemstede aansluit op wat hier gesteld is.
De heer Borghouts merkt op dat afgezien van alle verpakking en terechte
nuanceringen die de wethouder aanbrengt, zijn konklusie niet juist is dat
er geen beleidsverandering heeft plaatsgevonden. Spreker konstateert nog-
maals met vreugde de zinsnede in het antwoord en nu ook in het antwoord
van de wethouder, dat waar er sprake is van gelijkwaardigheidvoorkeur
zal worden gegeven aan vrouwen. Spreker vindt ook dat de heer Arnoldy hier
weer mist aanbrengt als hij zegt dat zijn fraktie noch positieve noch ne-
gatieve discriminatie wil toepassen, terwijl hij zich vervolgens schaart
achter het antwoord van het college. Want dat antwoord spreekt van posi-
tieve discriminatie.
De heer Hofland heeft in een krantenbericht gelezen dat er enkele da-
gen geleden een motie is aangenomen, v/aarin erop werd aangedrongen dat al-
le ministeries in navolging van het ministerie van onderwijs en wetenschap-
pen, bij het vervullen van vakatures voorkeur voor vrouwen laten gelden.
Deze motie is aangenomen en was van V.V.D.-zijde ingediend. Het is onjuist
als de P.H.-fraktie stelt dat hier én de V.V.D. én het C.D.A. in het ver-
leden in gebreke zouden zijn gebleven. AIs de progressieven in het verle-
den spraken over achterstandsituaties van vrouwen in Heemstede, dan werd
dit door zijn fraktie niet ontkend, maar dat had geen oorzaak in het feit
van de methodiek die hier in Heemstede toegepast zou worden. Dat is het
28 november 1980
388