4e afd
25 juni 1981
die uit een oogpunt van rechtszekerheid zozeer gewenst is. Evenmin weet
hij duideiijk wanneer hem een herplant- of instandhoudingsplicht kan wor-
den opgelegd. Echter ook de toetsingsgrond voigens de eerder gepubliceer-
de model-kapverordening biedt deze duideli'jkheid niet. Bij het opstellen
van dit eerste model is er opzettelijk van afgezien om in de toeiichting
aan te geven wat onder "natuur-, iandschaps- of dorps-/stadsschoon" pre-
cies moet worden begrepen. Dit zou de praktijk moeten üitwijzen. Hetzelf-
de geldt voor de term "mi1ieubeheer"In dit verband wordt er op gewezen,
dat ook in andere verordeningen wordt gewerkt met ruim omschreven formu-
leringen. Zie bijvoorbeeld de algemene "welstands"bepalingen in de (model)-
bouwverordening en bepalingen in veel A.P.V.'s ter voorkoming van "geluid-
hinder of andere overlast1,
Het lijkt mogelijk, dat in voorkomende gevallen om redenen van milieube-
heer een kapvergunning wordt geweigerd voor houtopstand die niet vanaf de
openbare weg zichtbaar is. De visuele waarde is -immers niet meer het enige
toetsingscriterium. Voorts is denkbaar, dat burgemeester en wethouders -
meer dan tot nu toe - bij het al dan niet positief beslissen op een vergun-
ningaanvraag rekening zullen houden met in de toekomst redelijkerwijs te
verwachten ontwikkelingen in het gebied waar zich de houtopstand bevindt.
Wegens de ruime werkingssfeer van de Kapverordening verdient het ten zeer-
ste aanbeveling om bij de behandeling van met name bouw- en sloopaanvragen
rekening te houden met de mogelijkheid dat de Kapverordening van toepas-
sing is. Zie voorts de toelichting op het derde lid van artikel 9.
Doet er zicn een weigeringsgrond voor, dan kan een kapvergunning worden
geweigerd. Burgemeester en wethouders zijn daartoe niet verplicht. In som-
mige gevallen zullen zij zelfs - ondanks de aanwezigheid van een weige-
ringsgrond - een kapvergunning moeten verlenen. Zo zal in het algemeen een
kapvergunning niet mogen worden geweigerd, indien de eigenaar van een na-
burig erf krachtens artikel 714 B.W. uitroeiing vordert van bomeri, geplant
op een afstand die korter is dan de afstand, bedoeld in artikel 713 B.W.
Artikel 6. (bijzondere vergunningsvoorschriften)
De formulering van het eerste en tweede lid van artikel 6 is in overeen-
stemming gebracht met het voorgestelde artikel 9, eerste en tweede lid; in
beide gevallen kunnen burgemeester en wethouders, behalve een termijn, ook
aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat
een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter be-
stand zijn tegen iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden
gedacht aan herplant van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant
van meer dan ëén boompje. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verant-
woord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende
bij een "klein" bos van een geregistreerde bosbouwondernemingdan moet
rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het
kader van de Boswet.
tweede lid.
Deze bepaling zou strikt genomen kunnen worden gemist. Immers mislukt een
beplanting, aangebracht krachtens het eerste lid van artikel 5, dan is er
sprake van het teniet gaan van beplanting. Ingevolge artikel 9, eerste lid,
kan dan een verplichting tot herbeplanting worden opgelegd. Het kan echter
gewenst zijn ter versnelling van het herstel de eventuele vervangingsver-
plichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.
-10-
/J