4e afd.
2S juni 1981
73
gelen), artikel 6 (bijzondere voorschriften) en artikel 8 (schadevergoe-
di ng)
Indien houtopstand is teniet gegaan door toedoen van een huurder of pach-
ter, dan kan alleen aan de zakelijk gerechtigde (meestal de eigenaar) een
herplantplicht worden opgelegd. Hetzelfde geldt voor de instandhoudings-
plicht krachtens het derde lid van artikel 9.
Zie voor het indienen van een kapaanvraag de toelichting bij artikel 3.
De zinsnede "voorzover deze verplichting niet reeds voortvloeit uit arti-
kei 3 van de Boswet" is geschrapt. Zou deze beperking niet geschrapt wor-
den, dan zou de herplantplicht op grond van artikel 9 van de Kapverordening
wijken voor de herplantpl icht op grond van artikei 3 van de Boswet. Aande
laatstbedoelde herplantplicht ligt echter een ander motief ten grondslag,
nameiijk behoud van het bosar'eaalwaardoor herplant elders mogelijk is.
De herplantplicht krachtens artikel 9 van de Kapverordening beoogt andere
doeleinden, die in het algemeen niet zijn gediend met een herplant elders.
Handhaving van de zo juist genoemde zinsnede zou kunnen leiden tot een
doorkruising van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de bewaring van
houtopstand. Uit de zgn. motieftheorie volgt, dat de gemeenten met het op-
leggen van een zelfstandige herplantplicht, onafhankelijk van die van de
Boswet, niet hun verordenende bevoegdheid overschrijden.
derde lid.
Het eerste lid van artikel 9 heeft betrekking op het geval dat houtopstand
door welke oorzaak dan ook is teniet gegaan. Het derde lid betreft houtop-
stand waarvan redeiijkerwijs kan worden aangenomen dat zij binnen afzienba-
re tijd zal teniet gaan.
De gemeente zou in het laatste geval kunnen wachten totdat de houtopstand
geheel teniet is gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van
artikel 9 een herplantplicht op te leggen. Het kan echter voorkomen dat de
strekking van de verordening beter gediend is met behoud van bestaande
bomen dan met vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan gro-
te bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen
en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, néstelgelegen-
heid betreft wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes.
Krachtens het derde lid van artikel 9 kan de zakelijk gerechtigde worden
verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen.
Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voorzover
mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge
van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het
weghalen van bosstrooiselbouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van
terreinverhardingenhet storten van afvalenz.
De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een
groep bijeenstaande bomen a11e bomen moeten blijven staan. Om besmetting
met ziekten te voorkomen kan zo nodig ae verplichting worden opgelegd be-
paalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Gaat het om een
sterk veroudera bomenbestand, dan dient te worden bedacht dat ook bomen
niet het eeuwige leven hebben. In zo'n geval kan het aanbevelirig verdienen
het bestand geleidelijk te verjongen door maar een deel in stand te houden
,en de rest te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.
De instandhoudingsverplichting krachtens de verordening mag uiteraard niet
leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regeïingen, zoals
bijvoorbeeld de Plantenziektenwet.
Overigens kunnen ook verwaarloosde bomen uit een oogpunt van miliéubeheer
-12-