5e afd. 25 Juni 1981 ,78
5. Het bepaalde in het vorige iid vervalt zodra door een verkrijging
van een rijksbijdrage de door de rninister terzake gestelde regelen
van toepassing zijn.
Artikei 26
1. Beroepskrachten kunnen niet worden benoemd indien zij niet beschik-
ken over een verklâring omtrent het gedrag.
2 Beroepskrachten kunnen niet worden aangesteld indien:
a na geneeskundig onderzoek is gebleken, dat tegen het vervullen
van de betrekking uit medisch oogpunt bezwaren bestaan;
b. zij niet beschikken over een t.b.c.-verklaring, indien en vooy~
zover deze verklaring voor onderwijsgevenden is vereist krachtens
de Wet Bescherming leerlingen tegen besmettingsgevaar.
Artikel 27
Artikei 29
Subsidie op de voet van het bepaalde in dit hoofdstuk kan worden ver-
leend aan:
1. zanqverenigingen
2. orkesten, orkesten met een vast koor, accordeon- en tokKeiverern-
3. harmonie- en fanfareorkesten, brassbands en de daaraan verbonden
of zelfstandige tamboerkorpsen en drumbands;
4. operette- en musicalverenigingen;
5. toneelverenigingen;
6. andere organisaties, die daarvoor naar het oordeel van de raad, gelet
op hun activiteiten, in aanmerking komen.
Artikel 30
Artikel 31
1. Een investeringssubsidie kan worden verstrekt in afwijking van het
bepaalde in paragraaf 2 van hoofdscuk III.
Bij toelating van peuters tot de peuterspeelzaal dient, waar mogelijk,
voorrang te worden verleend aan die peuters, waarvoor toelating op
sociaal-medische indicatie wenselijk is.
Artikei 28
Bii het vaststellen van de in artikel 9 van de algemene subsidieverorde-
ning specifiek welzijn bedoelde bijdrage of contnbutie, vmdt overleg
piaats met ouders of opvoeders van de peuters, die de peuterspeelzaal
bezoeken.
Hoofdstuk IX. Nadere regelen en grondslag subsidiëring amateuristische
TcunstbeoeTenin'g:
1. Het periodieke subsidie kan - in afwijking van het bepaalde in para-
qraaf 1 van hoofdstuk III - worden verleend alsbijdrage in het ex-
ploitatietekort van de organisatie en/of als bijdrage m bepaalde
voor de uitvoering van een activitelt te maken kosten.
2. Burgerneester en wethouders kunnen nadere regelen stellen over het
bepaalde in het vorige lid.