309
27 november 1981
Natuurlijk - dat blijkt ook uit haar opstelling wanneer men in gesprek is
met partners - zo flexibel is zijn fraktie dan wel - kunnen op dat uit-
gangspunt altijd modificaties naar voren worden gebracht, maar men gaat het
overleg in met een mening.
Mevrouw IJsselmuiden kan het voor een gedeeite met de heer Borghouts eens
zijn, hoeweT zij ook vfndt dat men zeer zorgvuidig moet omgaan met deze za-
ken wanneer er sprake is van een fusie, in verband met personeel en finan-
ciën. Vandaar dat zij zich enigszins kan indenken dat de colleges eerst de
besprekingen en de resultaten daarvan binnen de diensten willen vernemen.
Wethouder Reeringh denkt dat de kritische benadering van de heer Borghouts
met betrekking tot de opstelling van het college, onvoldoende recht doet aan
de opstelling van het college. Misschien zal het hieruit geboren zijn, dat
kenneiijk van de zijde van de P.H.-fraktie hier al jarenlang een bepaalde
benadering ligt. De aktuele situatie is echter dat nog niet zo lang geleden
duidelijkheid is gekomen over nieuwe subsidiëringsmogelijkheden. Spreker
wijst op de bekostigingsbeschikking. Die situatie heeft de vertegenwoordi-
gers van het openbaar bestuur in het bestuur van de schooladviesdienst er
mede toe gebracht om de kwestie van de samenwerking en de eventuele onont-
koombaarheid daarvan te aktiveren. Dat staat inderdaad enigszins los van
de filosofie, zoals de heer Borghouts kennelijk al jarenlang huldigt.
Inderdaad moet men deze zaak heel zorgvuldig benaderen. Hij zou het ook zo
kunnen formuleren dat een aktief beleid van Heemstede in deze als eerst
aangewezen overheid en uiteraard ook de gemeentebesturen van de andere drie
gemeenten die de S.A.B.D. financieel en bestuurlijk dragen, heel goed aan-
wezig kan zijn zonder dat daar thans al door die overheden stappen zijn
ondernomen met betrekking tot dat overleg. Omdat het college geïnformeerd
is over de stand van zaken in de procedure, heeft het gemeend nog niet als
college in die besprekingen te moeten interveniëren. Men begrijpt dat daar
problemen van allerlei geaardheid liggen, die technisch, onderwijskundig
en traditioneel zijn, die in het heden opkomen en die uit het verleden er
nog liggen, kortom een heel komplex ten aanzien waarvan het college heeft
gezegd te vinden dat de betrokken instel 1 ingen waar het hier om gaat- in vri j-
heid een betrekkelijke tijd moeten hebben om hun ondernandelingen te voeren>
Aan de andere kant stelt het voorshands daaraan een eerste eindtermijn en
spreker meent dat die konkreet is - begin 1982 - om over de stand van zaken
geïnformeerd te worden, opdat het college alsdan kan kijken of het nog zai
bewilligen in een verdere voortgang van onderhandelingenals dat nog nodig
is, of dat het de zaak op een andere manier wil benaderen. Hij kan hieraan
nog toevoegen dat het college niet arbitrair die datum neeft genoemd, maar
dat het.dat heeft gedaan omdat het de informatie had gekregen dat niet moet
worden uitgesloten dat omstreeks die tijd in het overleg tussende beide
diensten een zodanig stadium is bereikt, dat men zou kunnen zeggen dat er
spijkers met koppen geslagen zijn. Daarom denkt spreker dat het college
zich wel degelijk aktief opstelt, doch dat dit niet blijkt door te invenië-
ren in het overîeg.
De heer Borghouts vindt dat er toch' een beiangrijk moment in het antwoord
van de heer Reeringh is gekomen. In het antwoord staat dat het college be-
gin 1982 zal informeren naar de stand van zaken, doch kennelijk met de be-
doeling, zo heeft de wethouder gezegd, om alsdan te beoordelen of men het
aan de besturen cverlaat danwel dat het college naar andere wegen zal moe-
ten zoeken en dan toch zijn eigen standpunt moet gaan bepaien. Die termijn,
dat is misschien nog maar twee maanden, kan zijn fraktie wel wachten en zij
vindt deze toezegging in dit geheel zeker waardevol
Wethouder Reeringh zegt dat het geen toezegging is, maar een feitelijke