4e afd.
29 april 1982
VASTSTELLING GETAL WEKELIJKSE KLOKUREN
VAKONDERWIJS SCHOOLJAAR 1982-1983
52
Heemstede, 14 april 1982.
Aan de raad,
In ons voorstel aan uw raad van 9 maart j.I., nr. 39, inzake de vaststel-
ling van het getal wekelijkse lesuren vakonderwijs dat aan de lagere scho-
len gegeven wordt, hebben wij u op de hoogte gebracht van de circulaire
van de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 30 december 1981
Kortheidshalve verwijzen wij u naar dat voorstel en de daarin bedoelde cir-
culaire, welke wij wederom voor u ter inzage hebben gelegd. Het daarin aan-
gekondigde Koninklijk Besluit dat voorziet in de inwerkingtreding van enke-
le nieuwe bepalingen in de Lager-onderwijswet 1920, alsmede in.de uitvoe-
ringsregelingen terzake is op 1 april j.l. in het Staatsblad verschenen.
Een aantal bepalingen van het Koninklijk Besluit treedt met terugwerkende
kracht tot 1 januari 1982 in werking. De overige gelden met ingang van
1 augustus a.s.
Op basis van de thans geldende bepalingen dient uw raad telkens vöör
1 maart (voor het eerstkomende schooljaar echter vdör 1 mei) voor het daar-
op volgende cursusjaar het aantal klokuren vakonderwijs per wettelijk ver-
plichte onderwijzer vast te stellen, indien en voorzover dit aantal uren
de door de minister voor dat schooljaar vastgestelde norm overschrijdt.
Het bijzonder onderwijs heeft aanspraak op een vergoeding van de gemeente
van ditzelfde aantal klokuren vakonderwijs per verplichte onderwijzer.
Bij de vaststelling van het aantal uren vakonderwijs dat aan de openbare
scholen zal worden gegeven is rekening gehouden met de aanbeveling van de
commissie Heroverweging in haar rapport van maart 1981. Het advies van deze
commissie is onderwerp van bespreking geweest tussen de portefeuillehouder
van Onderwijs enerzijds en de hoofden van scholen en vakleerkrachten ander-
zijds. Daarbij stonden de vragen centraal of aan jongens en meisjes geza-
menlijk gymnastiekles kon worden gegeven en welke groepsgrootte verant-
woord zou zijn. Gebleken is, dat van de zijde van de vakleerkrachten en de
hoofden van scholen tegen dit gezamenlijk lesgeven geen onderwijskundige
bezwaren bestaan, ook al zou de motoriek en de instelling van jongens en
meisjes verschillen. Binnen een groep jongeris respektievelijk meisjes