92
3. Onder het inkomen in de zin van dit artikel wordt verstaan het amb-
telijk inkomen, in de zin van de Algemene burgerii jke pensioenwet,
van de ambtenaar, vermeerderd met de uit arbeid of bedrijf, waaronder
mede te verstaan vroegere arbeid of bedrijf, verkregen inkomsten van
die gezinsleden die op grond van het bepaalde in artikel 9, lid 1,
van de regeling bedoeld in artikel E 24, lid 1, als gezinslid deel-
nemer zijn en niet uit hoofde van enige wettelijke regeling aanspraak
kunnen maken op gehele of gedeeltelijke geneeskundige verzorging of
op gehele of gedeelteiijke vergoeding van de kosten daarvan.
Onder de inkomsten van de gezinsleden worden niet gerekend:
a. het werkgeversaandeei in sociale en pensioenverzekeringen;
b. het bedrag dat in die inkomsten is begrepen ter compensatie van
de premie, die terzake van die inkomsten worden geheven ingevolge
de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet;
c. inkomsten die strekken tot vergoeding van kosten die aan de dienst-
verhouding zijn verbonden, vergoedingen voor verblijf buiten Neder-
land daaronder begrepen;
d. vacatie- en presentiegelden;
g. vergoedingen voor studiekosten;
h. uitkeringen bij bijzondere gelegenheden of bijzondere omstandigheden
die betrekking hebben op het gezinslid;
i. tantiëmes.
4. Burgemeester en wethouders kunnen omtrent het bepaalde in dit artikel
nadere voorschriften vaststellen.
Artikel E 26
1. Ingeval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de
aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzonde-
re omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan
zijn schuld of nalatigheid is te wijten, worden hem vergoed de te zijnen
laste blijvende, naar het oordeei van burgemeester en wethouders nood-
zakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
2. Burgemeester en wethouders kunnen omtrent het bepaalde in lid 1 nadere
voorschriften geven.
Paragraaf 6. Overige bepalingen.
Artikel E 27
1. Met verhindering om de betrekking te vervullen wegens ziekte wordt voor
de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld verhindering in verband
met zwangerschap of bevalling, dan wel wegens gebreken.
2. De verhindering in verband met zwangerschap wordt in ieder geval geacht
te bestaan met ingang van de éénenveertigste dag voohafgaand aan de
datum waarop biijkens een verkiaring van een geneeskundige of een ver-
loskundige de bevalling vermoedelijk zal piaatsvinden.
3. De verhindering in verband met bevalling wordt geacht te bestaan zo-
lang de verhindering om de betrekking te vervulien uit die oorzaak
duurt, doch in elk geval tenminste tot en met de tweeenveertigste
dag na de dag der bevalling.
- 13 -
2e afd.
26 augustus 1982
e. kinderbijslag;
f. gratificaties;