233
29 september 1983
het gebruikmaken van elektrische fornuizen, elektrische warmwatervoor-
ziening en ook elektrische verwarming, dan weet men allemaal dat daar
een uit energiebesparingsoogpunt veel beter alternatief tegenover staat
wat iigt in de sfeer van de gastoestellen. Hij denkt ook - maar daar zai
in het college nog eens over gesproken moeten worden - dat het leggen
van een groter accent op de voorlichting in de sfeer van besparen op
elektriciteitsverbruik een heel goede zaak zou kunnen zijn.
Mevrouw Lindeboom heeft de drie konklusies uit het voorstei bestreden.
Inzake de eerste konklusie zegt spreker dat men uit het staatje dat bij
het raadsvoorstel is gevoegd kan opmaken dat het gemiddeld verbruik per
jaar - per aansluiting - terugloopt. In de commissie werd opgemerkt dat
men de laatste jaren kan konstateren dat er sprake is van een dalende
woningbezettinger wonen gemiddeld steeds minder mensen in een woning
en of dat feit er niet toe kan hebben geleid dat men nu een daiende reeks
ziet. Spreker heeft tot zijn spijt moeten zeggen dat die ontwikkeling ook
een rol kan hebben gespeeld maar dat uit de cijfers die nu gemaakt zijn
niet op te maken is in hoeverre dat een rol heeft gespeeld. Met die on-
zekerheid zai men dus voorlopig moeten blijven leven.
Het effekt zou twijfelachtig zijn zegt de meerderheid van het coliege.
Dat is een verwachting die hier uitgesproken wordt en daar kan men het
ntee eens zijn of niet.
Bij de derde konklusie zegt mevrouw Lindeboom: alle beetjes heipen.
Spreker denkt dat hij haar daarin gelijk moet geven; alleen komt men
dan weer terug op de cruciale vraag waar de wegen elkaar scheiden, aan
de ene kant angst voor te grote onbillijkheden, anderzijds de verwach-
ting dat het effekt van invoering van progressieve tarieven te gering
zou zijn. De heer Van der Hulst heeft gesteld in principe wel voorstan-
der te zijn van zo'n tariefstruktuur maar dat dit alleen zou kunnen
als men aïle onbillijkheden die erin zouden kunnen zitten eruit haalt;
dat vraagt een zeer verfijnde differentiatiedat leidt weer tot zeer
hoge kosten en dan heeft men het er weer niet voor over. Spreker meent
dat het om de vraag gaat: hoever wil men gaan met die differentiatie?
Hij is met mevrouw Lindeboom van oordeel dat in de commissie althans
niet gediskussieerd is over de vraag hoever men dan met die differéntia-
tie zou willen gaan en hoeveel kosten daar dan tegenover staan.
De heer Van der Hulst heeft gezegd dat invoering van deze progressieve
tarievenstruktuur niet budgettair-neutraal zou kunnen plaatsvinden.
Spreker vroeg zich af hoe hij dat zou moeten plaatsen. Het zou kunnen
zijn dat als men het invoert het toch eens wel effekt heeft, dat leidt
dus tot een lagere omzet bij het elektriciteitsbedrijf en dat zou bete-
kenen dat men de vaste kosten niet volledig gedekt weet in de tarieven
van dat jaar. Als dat in een jaar gekonstateerd wordt dan zal men bij
de eerstvolgende tariefsaanpassing met het dalend verbruik rekening moe-
ten houden en dat betekent dat men de vaste kosten over een minder aan-
tal kwh zou moeten toerekenen, hetgeen erop neer zou komen dat het ta-
rief wat omhoog zou moeten, maar er blijft altijd staan dat een zeer
belangrijk deel van het tarief betrekking heeft op de brandstofkosten
die in de centrale worden gemaakt. Deze brandstofkosten worden in ieder
geval bespaard. Het zou dus kunnen zijn dat er het eerste jaar als het
werkelijk effekt heeft sprake zou kunnen zijn van een klein verlies,
maar bij de eerstvolgende tariefsaanpassing kan mendat onmiddellijk
herstellen. De heer Van der Hulst wenst het vastrecht niet af te schaf-
fen, omdat ook al wordt er niets afgenomen er kosten worden gemaakt.
Dat hangt samen met de filosofie dat men de tarieven zo moet vaststel-
len dat de kosten die gemaakt worden ook op de juiste plek weer gedekt