Begripsomschrijvingen. Artikei 3. Deze verordening verstaat onder: 1. Een onroerend goed dan wei het onroerend goed: a. een gebouv/d eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden; b. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanho- righeid van een gebouwd eigendom, met zijn gebouwde aanhorighe- den - daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden; c. indien gedeelten van de onder a of b bedoelde eigendommen, ande- re dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in arti- kel 2, tweede lid, letter b van het "Besluit gemeentelijke onroe- rend-goedbelastingen" (Stb. 616) blijkens hun indeling zijn be- stemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt: elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, die als zodanig gebruikte gedeelten als êén onroerend goed wor- den aangemerkt; d. indien twee of meer van de onder a, b of c bedoelde eigendommen of gedeelten van zodanige eigendommen bij eenzelfde belasting- plichtige in gebruik zijn en naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behoren: een zodanig samenstel e. indien een gedeelte van een onroerend goed als bedoeld onder a tot en met d buiten de gemeente is gelegen: het binnen de gemeen- te gelegen gedeelte. 2. Aanhorigheden: Gebouwde en ongebouwde eigendommen of gedeelten van zodanige eigen- dommen behorende bij en in gebruik zijnde met een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een gedeelte van een zodanige eigendom, voorzover die eerstbedoelde eigendommen, naar de omstandigheden be- oordeeld, dienstbaar zijn aan dat gebouwde eigendom, dat ongebouwde eigendom of dat gedeelte. -4- 2e afd. 25 november 1983

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1983 | | pagina 116