2e afd.
25 november 1983
129
voor het gehele gebouwde eigendom wordt beoogd, wordt bij het vast-
stellen van de heffingsgrondslag de invloed welke die bouw of die
verbouwing heeft op de waarde in het economische verkeer voor dat
onroerende goed in aanmerking genomen, voorzover deze kan worden toe-
geschreven aan het voor feitelijk gebruik gereedgekomen gedeelte.
Voor zoveel nodig is voor de waardering van evenbedoeld gedeelte het
vierde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
vo°r de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer van
het eigendom in de plaats treedt de onderstelde waarde in het econo-
mische verkeer welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toe-
gekend, indien de bouw of de verbouwing reeds geheel was voltooid.
8. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom
geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en
met herbouw, ëén en ander van een zodanige omvang dat naar maatschap-
pelijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel
nieuw of een nagenoeg geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd,
wordt voor de duur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde
in het zevende lid bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de
ondergrond van het gebouwde eigendom aangemerkt als een ongebouwd
eigendom.
9. In afwijking in zoyerre van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3
wordt met betrekking tot het onroerende goed dat tot woning dient
en deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928
(Stb. 63) aangewezen landgoed, de waarde in het economische verkeer
bepaald met inachtneming van een onderstelde verplichting om dat
goed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te hou-
den en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen
van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.
Artikel 5.
1. De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari
1983 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 3 ja-
ren later valt.
-7-