4e afd.
15 december 1983
137
5. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen
omtrent de situenng, de lengte en de hoogte van de gebouwen die
îngevolge het bepaalde in lid I toelaatbaar zijn, indien deze gebouwen
binnen6" Tf T """n 2-°° in de fscheidingf hetzij
nen een afstand van 2.00 m hiervandaan zullen worden gebouwd, ten-
einde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige
verandertngen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende
erven en overigens raet dten verstande dat:
a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet oneven-
redtg wordt geschaad;
b. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 2 en lid 3 ten
aanzien van het te bebouwen gedeelte van de gronden;
c. de goothoogte niet wordt teruggebracht tot beneden 2.50 m.
-38-