90
2 mei 1985
ook niet zal schromen een eigen mening daarover naar voren te brengen,
dan inag men er niet, zoals in een normale raadsdiskussie, onmiddellijk
aan ontlenen dat het plan wel als zodanig precies zoals hij het zegt
zal worden aangepast. Oat is niet omdat spreker daarin een huichel-
achtige positie zou willen kreëren, het heeft te maken met het gedeelde
gezag en het heeft ook te maken met de situatie dat hij het belangrijk
vindt om ook nog eens rustig met betrokkenen, zowel met de politiemen-
sen zelf alsook met de hoofdofficier daar over te denken.
De heer Borghouts heeft, hij heeft daar zelfs ook wei eens over ge-
schrevennog weer eens uitdrukkelijk het accent gelegd op de wijkagent,
op het werken in principe van de wijkagent konform vele rapporten die
er de laatste jaren ook zijn verschenen op alle mogelijke niveau's, en
zoals men weet hebben we het laatste jaar getracht om op bescheiden
wijze daar een begin mee te maken. Het is wel een punt dat nu weer extra
aandacht verdient, want er is hierover een recente diskussie op gang
gekomen. Want na het instituut van de wijkagent, heeft men nu te maken
met een nieuwe fenomeen bij de politie, dat zijn de wijkteams. In hoe-
verre wij hier het êën ten opzichte van het ander gestalte zullen gaan
geven is thans nog niet bekend. Spreker geeft alleen even aan dat er
weer alleriei nieuwere inzichten komen en dat er een zeker strijdpunt
op het ogenblik is in de diskussie wat nu de taak moet zijn van die
wijkteams ten opzichte van de wijkagent. Hij heeft de indruk dat men
elkaar nog niet hoeft dwars te zitten, maar dat er knelpunten zijn is
zekeren dat is één van de punten die in de uitwerking van dit plan
stellig veel aandacht zal moeten hebben. Hij heeft in ieder geval de
indruk dat datgene wat we aan ervaringen hebben opgebouwd op het gebied
van de wijkagent, zeker niet zonder meer zal moeten worden afgebroken.
Oe heer Borghouts vindt een goede informatievoorziening noodzakelijk
en hij wil dat ook koppelen aan de jaarverslagen. Spreker vindt dat
een belangrijke opmerking, omdat daarmee het jaarverslag wellicht een
wat zwaarder accent zal kunnen krijgen dan het nu heeft. Hij wil graag
met de korpschef bespreken of dat mogelijk is. Het vergt natuurlijk ook
wel weer nader menskracht, maar het is de moeite waard om die gedachte
verder uit te werken.
Verder heeft de heer Borghouts een schot in de roos geplaatst, want het
is in de sfeer van de voorbereiding tussen spreker en de mensen van de
politie een punt geweest waarover nogal gehakketakt is, namelijk de
verhouding, op bladzijde 53 van het rapport, waarin aangegeven wordt
het feitelijk politiewerk en administratieve afwikkeling; de percenta-
ges van verschi1lende zorgvelden waar de menskracht in gaat zitten.
De heer Borghouts heeft gewezen op 25% feitelijk politiewerk en heeft
gevraagd hoe dat nu eigenlijk elders ligt. Het staat ook wat kryptisch,
want er wordt eerst gesproken op de vorige bladzijde over de projekt-
groep organisatiestrukturen 78/79, dat zijn landelijke cijfers en dan
ziet men plotseling percentages staan die enigszins aan de Heemsteedse
situatie zijn aangepast. Hij vond de landelijke cijfers een dermate
overtrokken indruk geven ten aanzien van onze situatie dat hij getracht
heeft, en daar is de politie gelukkig ook toe kunnen komen, daar toch
iets van een eigen ombuiging aan te geven. Nu kan men vragen waar hij
dat wetenschappelijk op stoelt. Dat is een vrij vage benadering.
Spreker is ervan overtuigd dat de grotere ptaatsen in het landelijke
beeld zodanige trendvormende tendenzen hebben gegeven dat dit toch in
korpsen van onze grootte niet helemaal toepasbaar is. Hij heeft nu
toch wel enigszins de indruk waar we onze eigen tijd aan kwijtraken,