4e afd.
19 december 1985
139
Artikel 5 Wijze van meten
1. De hoogte van een gebouw wordt gemeten in de gevels:
a. vanaf de kruin van de weg tot aan de hoogste horizontale snijlijn van
gevel en dakvlak bij ligging op een afstand van minder dan 5.00 m
van de kant van de weg;
b. vanaf de bovenkant van het terrein tot aan de hoogste horizontale
snijlijn van gevel en dakvlak bij ligging aan een anderszins verhard
terrein;
c. vanaf het maaiveld tot aan de hoogste horizontale s.nijlijn van gevel
en dakvlak bij ligging anders dan bedoeld onder a en b.
2. De hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt gemeten:
a. vanaf de kruin van de weg tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen
gebouw zijnde, bij ligging op een afstand van minder dan 5.00 m van
de kant van de weg;
b. vanaf de bovenkant van het terrein tot het hoogste punt van het bouw-
werk, geen gebouw zijnde, bij ligging aan een anderszins verhard
terrein;
c. vanaf het maaiveld tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw
zijde, bij ligging anders dan bedoeld onder a en b.
3. Indien zich op een gebouw een of meer dakkapellen bevinden, waarvan de
gezamenl1jke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte wordt de
snijlijn van de voorzijde en het dakvlak van de dakkapel voor de toepas-
sing van lid 1 als snijlijn aangemerkt. Het hier bedoelde geldt niet
vo°r dakkapellen die zijn gelegen aan de van de weg afqekeerde ziide van
het gebouw.
4. Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouw-
werken tot erfscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het
kleinst zijn.
- 20 -