143
Artikel 2. Belastingobjekt.
1. Onder een onroerend goed dan wel het onroerende goed wordt verstaan:
a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder
begrepen de ondergrond van dat eigendom en vari die aanhorigheden
- en met zijn ontgebouwde aanhorigheden;
b. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorig-
heid van een gebouwd eigendom, met. zijn gebouwde aanhorigheden -
daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden - en met
zijn ongebouwde aanhorigheden
c. indien gedeelten van de in onderdeel a of b bedoelde eigendotnmen
- andere dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in
artikel 1, tweede lid, onderdeel b - blijkens hun indeling zijn
bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt:
elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat iridien
twee of meer van die gedeelten te zamen als een geheel worden ge-
bruikt, die als zodanig gebruikte gedeelten als êên onroerend goed
worden aangemerkt;
d. indien twee of meer vari de in onderdeel a, b of c bedoelde eigen-
domnien of gedeelt.en van zodanige eigendommen bij een zelfde belas-
tingplichtige in gebruik zijn en naar maatschappelijke opvatting
bij elkaar behoren: een zodanig samenstel;
e. indien eën gedeelte van een onroerend goed als bedoeld in onder-
deel a, b, c of d buiten de gemeente is gelegen:
liet binnen de gemeente gelegen gedeelte.
2. Onder aanhorighederi worden verstaan: gebouwde en ongebouwde eigendom-
men of gedeelten van zodanige eigendommen behorende bij en in gebruik
zijnde met: een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een gedeel-
te van een zodanig eigendom, voorzover die eerstbedoelde eigendommen,
naar de omstandigheden beoordeeld, dienstbaar zijn aan dat gebouwde
eigendoin, dat ongebouwde eigendom of dat gedeelte.
3. Onder ondergrond wordt verstaan: de grond onder een gebouwd eigendom,
daaronder begrepen een gebouwde aanhorigheid, indien en voorzover de-
gene die van die grond het genot krachtens zakelijk recht heeft de-
zelfde is als degene aan wie van dat. qebouwde eigendom het genot
krachtens zakelijk recht toekomt.
Artikel 3. Grondslaq en maatstaf van heffing.
1. De yrondslag van de belastingen is de waarde in het ekonomische ver-
keer van het onroerende goed.
2. De waarde in het ekonomische verkeer wordt bepaald op de waarde die
aan het onroerende goed dient te worden toegekend indien de volle en
onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overyedragen en de
verkrijger het gocd in de staat. waarin het, zich bevindt, onmiddel-
lijk en'in vollë omvarig in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid vrordt de waarde in
het ekonomische verkeer van een onroerend goed v/aarvoor redelijker-
wijs geen verkrijger kan worden gevonden die het goed zou willen ver-
verven teuen een bedrag dat in redelijke verhouding staat l.ol de
vervarigingsv/aarde_ en die het. goed overeenkonistig het tweede lid in
gebruik zoti willen nenien met iiiachtneming vnn de aard en de bcstem-
ming daarven, gesteld op de vervangingswaarde.
2e afd.
28 november 1986