143
b. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de voet
van de Matuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezon landgoederen,
met uitzondering van aanborigheden vari gebouwde eigendommen;
c. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zand-
verstuiviugen, moerassen en plassen, welkc donr rechtspersonen
met volledige rechtsbevoegdheid, die zirb uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van nat.uurscboon ten doel stellen, wor-
dcn beheerd;
d. openbare larid- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met iribegrip van kunstwerken;
e. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen;
f. oriroerende goederen die zijn bestemd voor de zuivering van
riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrecbtelijke rechtspersonen;
g. een gebouwd eigendom voorzover de ondergrond daarvan bestaat
uit ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmalig geëxploi-
teerde cultuurgrond;
h. onroereude goederen, die feitelijk worden gcbruikt als pastoiie
of kosterswoningindien bet genot. krachtens zakelijk rer.ht
daarvan toekomt aan een kerkgenootschap of ander genootschap als
in onderdeel a bedoeld;
i. onroerende yoederen, die iti fioofdzflrik wordon yehruikt voof de
publieke dienst van de gemeente;
j. straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouweri - welke zijn geplaatst teii
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van bet
verkeer of ter verfraaiing van de gemeerite, zoals 1 ichtmasten
verkeersinstal laties standbeelderi, monumenten, fonteinen,
banken, abri's, hekken en palen;
k. plantsoenen, parken en waterpartijendie bij de yemeento m
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
zakelijk recht;
1. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun gebouwrie en
ongebouwde aanhorigbeden.
2. De vrijstel 1 inq met betiekking tot de in het crste lid, onderdelen
a en 1., bedoelde gebouwde eigendommeri met. hun aanhorigheden en
gedeelten van zodanige eigendominerivoorzover die eigendommen die-
nen als woninn, alsmede mel betrekking tot de in onderdeel h van
dat lid bedoeïde eigendommengeldt. nie! voor de gebruikersbelas-
ting. Fvenmin geldt de vrijsteïling met. betrekking tot de in onder-
deel i van liet eerste lid bedoelde onroerende goederen voor de
zakel i jk-gerechtigdenbelasting voorzover rle gemeentc daarvan niet
het genot heeft krachtens zakelijk recht.
flrtikel 8. Hijze van belastingheffing.
De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.
- 7 -
2e afd.
28 novembor 1986