met dien verstande dat indien rreer dan drie kinderen deelnemer
worden tengevolge van het overlijden van de ouder, waardoor zij
wees werden, voor hen gezamenlijk het genoemde percentage wordt
beperkt tot 70;
2. wiens pensioen na 31 december 1985 is vastgesteld, 20% van
het ambtelijk inkomen, als bedoeld in artikel C 1 van de
Algemene burgerlijke pensioenwet in de betrekking, die de
overleden oude bekleedde c.q. waaruit deze voordien met recht
op pensioen is ontslagen, met dien verstande dat, indien meer
dan drie kinderen deelnemer worden tengevolge van het over-
lijden van de ouder, waardoor zij wees werden, voor hen geza-
menlijk het genoemde percentage wordt beperkt tot 70;
j. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder e., het bedrag gelijk
aan het ambtelijk inkomen, als bedoeld in artikel C 1 van de Algemene
burgerlijke pensioenwet, in de betrekking op grond waarvan hij voor
de uittreding dan wel opheffing deelnemer was;
k. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder fhet bedrag
waarnaar het wachtgeld werd berekend, laatstelijk voordat het genot
van wachtgeld eindigde, jaarlijks gewijzigd overeenkomstig in de
loop van het jaar aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van de
deelnemers welke een algemeen karakter dragen;
1. voor degene, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder h., het bedrag van
het laatstelijk voor het ontslag aan de dienstbetrekking verbonden
wedde, bedoeld in de ontwerp-wachtgeldregeling, vastgesteld in het
centraal overleg, bedoeld in artikel 1, lid 1, onder n., jaarlijks
gewijzigd overeenkomstig in de loop van het jaar aangebrachte wijzi-
gingen in de bezoldiging van de deelnemers, welke een algemeen
karakter dragen;
m. voor degene, op wie meer dan een van de voorgaande bepalingen uit
dit tweede lid gelijktijdig van toepassing is, alsmede voor degene,
v°or wie uit het onder a. t/m 1. bepaalde geen heffingsgrondslag
kan worden afgeleid, een door het bestuur zoveel mogelijk met inacht-
neming van het hiervoor bepaalde, vast te stellen bedrag;
- 8 -