APZ 29 oktober 1987 116 Bedrag en duur van de uitkerinq. Artikel 8. 1. De uitkering bedraagt 70% van de bezoldiging, met dien verstande, dat het bedrag van de uitkering van de gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende, belanghebbende niet daalt beneden het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 78 en 14 van de Wet mini- mumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) geldt voor werk- nemers van dezelfde leeftijd als de belanghebbende, vermeerderd met de daarover berekende vakantiebijslag. 2. De ingevolge het eerste lid berekende uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag van de bezoldiging. Artikel 9. 1. Op de uitkering worden geheel in mindering gebracht loon dat de be- langhebbende geniet zonder hiervoor te werken, alsmede inkomsten we- gens loonderving of verband houdende met de beëindiging van een dienst- betrekking, voorzover deze inkomsten betrekking hebben op de periode, waarover hij recht heeft op uitkering ingevolge deze verordening. 2. Op de uitkering worden voor een gedeelte, gelijk aan het percentage van de bezoldiging waarnaar de uitkering is berekend, in mindering ge- bracht de inkomsten uit arbeid of bedrijf, door de belanghebbende ver- richt in de periode, waarover hij recht heeft op uitkering ingevolge deze verordening. 3. De in het eerste en tweede lid genoemde inkomsten worden op de uitke- ring niet in mindering gebracht, voorzover zij door de belanghebbende reeds vöôr het tijdstip waarop het ontslag werd aangezegd of aange- vraagdwerden genoten naast de inkomsten uit de betrekking waaruit hij is ontslagen. 4. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders van het be- paalde in het eerste tot en met het derde lid ten gunste van de be- langhebbende afwijken. Artikel 10. 1. De uitkering gaat in op de dag waarop het ontslag ingaat of, indien zich op die dag een omstandigheid voordoet welke leidt tot toepassing van artikel 6, eerste lid, of tot het vervallen van het recht op uit- kering ingevolge artikel 7, tweede lid, op de eerste dag volgende op die waarop de in die leden bedoelde omstandigheid is geëindigd. 2 De uitkering gaat niet eerder in dan op de dag van indiening van de aanvraag, tenzij er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende termen aanwezig zijn de uitkering op een vroegere dag te doen ingaan. Artikel 11. Tenzij een ingevolge artikel 5 geldend recht op uitkering op grond van artikel 6 of artikel 7 op een vroeger tijdstip is geëindigd, eindigt dit recht: a. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, op de dag, gelegen een half- jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde -6-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1987 | | pagina 6