APZ 29 oktober 1987 116 lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; b. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 23 jaar of ouder is, doch jonger dan 30 jaar, op de dag, gelegen een jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; cvoor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 30 jaar of ouder is, doch jonger dan 35 jaar, op de dag, gelegen anderhalf jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd; d. voor de belanghebbende die op de ingangsdatum van de uitkering 35 jaar of ouder is, op de dag, gelegen twee jaar na die datum, of, indien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd, indien de belanghebbende op die dag de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt; e. voor de belanghebbende bedoeld onder a tot en met c, een half jaar na afloop van de in deze onderdelen bedoelde termijnen, ofindien het recht ingevolge artikel 5, vijfde lid, is herleefd, even zoveel dagen later als de onderbreking heeft geduurd, indien hij aantoont in een periode van zes jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste 41 jaar in dienstbetrekking van niet bijkomstige aard werkzaam te zijn geweest; f. op de eerste dag van de maand waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, indien hij op de onder d bedoelde dag 60 jaar of ouder is. Uitkering bij overlijden. Artikel 12. 1. Indien de belanghebbende tijdens het genot van uitkering overlijdt, wordt deze tot en met de laatste dag der tweede maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvond uitbetaald, voorzover mogelijk in een bedrag ineens, a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overlevende niet duur- zaam van de andere echtgenoot gescheiden leeft; b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen; cbij ontstentenis van de onder a en b genoemde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het be- staan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. Het bepaalde in artikel 11 betreffende het tijdstip waarop het recht op uitkering eindigt blijft voor de toepassing van dit lid buiten be- schouwing. 2. Met degene, die in het genot van uitkering is, wordt voor de toepas- sing van het eerste lid gelijkgesteld degene, wiens overlijden heeft plaatsgevonden vôôr het bereiken van de 65-jarige leeftijd en die uitsluitend ingevolge het in artikel 6, eerste lid, onderdeel j, be- paalde over de dag van zijn overlijden geen recht op uitkering had. De uitkering wordt alsdan uitbetaald met ingang van de dag na het overlijden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde uitkering bedraagt, met in- gang van de dag na het overlijden, 100% van de bezoldiging.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1987 | | pagina 7