58
25 februari 1988
zou ik mijzelf zeker eerder gezien hebben op de barricaden in Amsterdam
of zo, dan als raadslid in Heemstede. Want in zo'n prettige rustige
plaats zou het zonder dat ik mij er mee bemoeide zeker ook heel goed
gaan. Immers welke partij is er nu niet voor goede scholen, groene bo-
men en weinig verkeer. Een makkie dus eigenlijk. Dat was bijzonder naïef
gedacht. In de eerste plaats moet het vreselijk zijn om in een stad als
Amsterdam als minderheid, maar dan ook nooit iets voor elkaar te krijgen,
terwijl een oppermachtige meerderheid nauweliijks de moeite hoeft te ne-
men anderen te overtuigen en zich te verantwoorden.
Ik ben een fervent voorstandster, waar enigszins mogelijk, van afspie-
gelingscolleges. Een Heemsteedse situatie met 3 politieke stromingen is
daarvan een gelukkig voorbeeld. Niemand is op voorhand aan elkaar ver-
kocht. Andere frakties moeten overtuigd worden en dat betekent voort-
durend zoeken naar argumenten waarop steun verkregen kan worden.
Het betekent ook dat extreme standpunten in ieder geval niet te vaak
kunnen worden ingenomen, omdat je anders beide andere frakties van je
vervreemdt. Ik geloof dat dat alles de kwaliteit van het democratisch
bestuur ten goede komt. De tweede denkfout die ik maakte was dat Heem-
stede vrij gemakkelijk te besturen was. Zeker er heerst, ik denk ook
nu nog, een relatieve welvaart, we hebben relatief veel geld, maar het
maatschappelijk vlechtwerk is niet altijd even hecht. Er wonen veel
forensen en veel mensen die niet al met elkaar op de kleuterschool ge-
zeten hebben. Dat betekent veel mensen die niet voetstoots dingen van
elkaar aannemen en zeker ook niet van hun gemeentebestuur. En zeker in
een portefeuille als R.O. merk je dan dat veel fricties tussen mensen
onderling bij het college of bij de raad terecht komen, die voorkomen
zouden kunnen worden als mensen wat vaker over de heg of de schutting
hingen en een praatje met elkaar maakten. Hoe het ook zij, 10 jaar ge-
leden ben ik hier terecht gekomen, ik heb er nooit spijt van gehad, in-
tegendeel. Ik denk welmaar dat is achteraf gezien, dat het voor elk
gezin een gok moet zijn wanneer man of vrouw gegrepen wordt door dit
werk, want je ziet ze ongeveer nooit meer. Is er in 10 jaar veel veran-
derd? Van mijn eerste raad zijn alleen Siben en Martin nog over.
Wij horen dus met de bureaus in het museum. Toch betekent dat zeker geen
tot.ale omwenteling, cultuur is taaier dan je denkt. En dat geldt voor
de raad, dat geldt ook voor de stijl van deze raad en het geldt denk ik
ook wel voor de individuele frakties. Toen Ruud Weeteling in 1982 af-
scheid nam van deze raad en daarmee ook van de fraktie van P.H., waar
hij met plezier deel van had uitgemaakt, ziet hij zo ongeveer het vol-
gende: "Stuk voor stuk wisten ze van wanten, nooit te beroerd om het
woord te voeren en er gretig van gebruik te maken. Ja het is waar" zei
hij, "ik ben meer ontvangend receptief ingesteld, maar er moet er toch
ëén zijn die luistert".
En ziet, die ene is er nog steeds; dat deze toevallig vanavond wat meer
gezegd heeft, mogen we wel als een uitzondering zien.
Heel veel dank, ecrstens voor de mooie bloemen en ook voor uw goede wen-
sen voor wat voor mij nog een wat onzekere toekomst is. Als ik terugdenk
aan de bijdragen van P.H. aan ons reilen en zeilen hier, dan heb ik per-
soonlijk speciaal waardering voor de geboekte terreinwinst in de sfeer
van openbaarhpid en democratisering. Bij mij is bepaald koudwatervrees
weggenomen op een aantal punten. Ik denk bijv. aan de openbare besluiten
van B&W, spreekrecht in cie.-vergaderingenmaar ook aan de wijze waarop
wij nu werken met de inbreng van de personeelsdelegatie bij sollicitatie-
procedums, een aantal zaken waarvan ik grif toegeef dat ik ze zelf mis-
schien niet zo vlot bedacht zou hebben en het werkt. Dan kom ik bij de